Overgangswet

Abbreviated LabelOWVO
Subject MatterStaats- en bestuursrecht | Bestuursrecht
CourtVeiligheid en Justitie

Geldend van 26-01-1838 t/m heden

Wet van 16 mei 1829, houdende bepalingen wegens den overgang van de vroegere tot de nieuwe wetgeving

Wij WILLEM, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg, enz., enz., enz.

Allen den genen, die deze zullen zien, of hooren lezen, salut! doen te weten:

Alzoo Wij hebben in overweging genomen, dat, ten einde verkeerde uitleggingen en twistgedingen te voorkomen, welke door den overgang der vroegere tot de nieuwe wetgeving zouden kunnen geboren worden, het doelmatig is, om, bij eene transitoire wet, verordeningen vasttestellen, geschikt om den twijfel te doen ophouden, welke ten aanzien van deze en gene punten van wetgeving zoude kunnen ontstaan;

Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal,

Hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan te bepalen, hetgeen volgt:

Eerste hoofdstuk. Algemeene bepalingen
Artikel 1

De veranderingen, welke ten gevolge der nieuwe wetboeken in de burgerlijke wetgeving zijn te weeg gebragt, hebben geen invloed op de regten, welke onder vroegere wetgevingen waren verkregen.

Artikel 2

De geldigheid der handelingen, wat haren vorm betreft, wordt beoordeeld naar de wetten welke van kracht waren op het tijdstip waarop die handelingen hebben plaats gehad.

Artikel 3

De regten uit overeenkomsten voortvloeijende, worden geregeld door de wetten welke in werking waren toen die overeenkomsten zijn gesloten.

Artikel 4

De regten uit uiterste wilsbeschikkingen voortvloeijende, welke vóór de invoering van het nieuwe burgerlijk wetboek zijn gemaakt, worden naar dat wetboek geregeld, indien na deszelfs in werking brenging de erflater is overleden.

Tweede hoofdstuk. Van meerderjarigheid, emancipatie en geregtelijke adsistentie vóór de invoering van het nieuwe wetboek verkregen
Artikel 5

Alle personen, die vóór den dag der invoering van het nieuwe burgerlijk wetboek hunne meerderjarigheid hebben verkregen, blijven meerderjarig, en zullen tot alle handelingen hoegenaamd, dezelfde bekwaamheid hebben, als of zij den vollen ouderdom van 23 jaren hadden bereikt.

Artikel 6

Jonge dochters welke bij de invoering der Nederlandsche wetgeving den ouderdom van vijftien jaren hebben bereikt blijven ook na die invoering de bevoegdheid behouden om een huwelijk aan te gaan.

Artikel 7

Minderjarigen, die vóór den dag der invoering van het nieuwe burgerlijk wetboek den ouderdom van 16 jaren hebben bereikt, blijven de bevoegdheid behouden hun bij artikel 904 van het Wetboek Napoleon gegeven.

Artikel 8

Minderjarigen voor de invoering van het nieuwe burgerlijk wetboek gehuwd, worden op den dag van die invoering meerderjarig.

Artikel 9

De regten van minderjarigen die ingevolge de bepalingen van artikel 477 en volgende van het Wetboek Napoleon geëmancipeerd zijn, worden geregeld naar dat wetboek.

Artikel 10
  • 1 Meerderjarigen aan welke, ingevolge de bepalingen van den elfde titel van het eerste boek van het Wetboek Napoleon een geregtelijke raadsman is toegevoegd, blijven ook na de invoering der nieuwe wetgeving dien raadsman op denzelfde voet behouden.

  • 2 Het wordt echter aan den regter overgelaten om daartoe gronden vindende op daartoe gedane vordering, de geregtelijke adsistentie door het stellen onder curatele te vervangen. De vordering daartoe moet gedaan worden met in achtneming der voorschriften daartoe bij het nieuwe wetboek gegeven.

Artikel 11

Ten aanzien van personen, uit kracht van het besluit van den 12. Februarij 1815 (Staatsblad no. 25), geconfineerd, doch welke niet onder voogdij zijn gesteld of aan welke geen geregtelijke raadsman is toegevoegd, zal na de invoering der Nederlandsche wetgeving nog éénmaal prolongatie van confinement mogen verleend worden, indien daartoe gronden zijn, zonder dat er vooraf in hunne curatele zal behoeven te worden voorzien, mits de vordering daartoe gedaan worde, binnen zes maanden na die invoering.

Derde hoofdstuk. Van de adoptie en officieuse voogdij
Artikel 12

Allen, die op den dag der invoering van het nieuw burgerlijk wetboek en naar aanleiding van art. 353 van het wetboek Napoléon, ten overstaan van den vrederegter eene akte van adoptie hebben verleden, kunnen, gedurende den tijd van een jaar na die invoering voortgaan met de akten, volgens het wetboek Napoléon, tot de adoptie vereischt; en zal alzoo, indien daartoe termen zijn, de adoptie plaats hebben.

Artikel 13

Indien vóór de invoering van het nieuw burgerlijk wetboek, en naar aanleiding van art. 361 en 363 van het wetboek Napoléon, iemand op eene wettige wijze officieuse voogd is geworden, zullen al de bepalingen, vervat bij het tweede hoofdstuk van den 8sten titel van hetzelve wetboek toepasselijk zijn, zoo wel op den pupil als op den officieusen voogd.

Vierde hoofdstuk. Van de hypotheken en derzelver zuivering, en van de privilegien
Artikel 14

De wettelijke hypotheken ten behoeve van getrouwde vrouwen, minderjarige, en andere onder voogdij gestelde personen, onafhankelijk van alle inschrijving onder de Fransche wetgeving ontstaan, het zij dezelve op de oude registers zijn ingeschreven of niet, zullen binnen twee jaren na de invoering der Nederlandsche wetgeving op de nieuwe registers worden ingeschreven.

Artikel 15
  • 1 Deze inschrijving zal niet mogen zijn algemeen op de goederen binnen den kring van het kantoor van den hypotheek-bewaarder gelegen, maar zij zal de bijzondere aanduiding moeten bevatten van den aard en van de ligging der goederen, waarop de hypotheek is gevestigd.

  • 2 Geene andere goederen dan die, welke bij de inschrijving bepaaldelijk zijn aangewezen, zullen door de hypotheek worden getroffen.

Artikel 16

De borderellen zullen zijn ingerigt overeenkomstig het bepaalde bij artikel 2153 van het Wetboek Napoleon, doch met inachtneming tevens van de voorschriften van artikel 1231, no. 4, van het Burgerlijk Wetboek [Red: lees: nieuw Burgerlijk Wetboek] ; zij houden tevens in: de naam, de voornaam, en de qualiteit van den persoon, door wien de inschrijving wordt gevraagd.

Artikel 17

Het bepaalde bij artikel 1232 van het nieuw Burgerlijk Wetboek is op de inschrijving dezer hypotheken van toepassing.

Artikel 18
  • 1 Zij wordt genomen door de mans of door de voogden, wier goederen met deze hypotheken zijn bezwaard.

  • 2 De toeziende voogden zullen zorgen dat dezelve plaats hebbe, of des noods, zelve inschrijving nemen, op straffe van vergoeding van kosten, schaden en interessen, zoo daartoe gronden zijn.

Artikel 19

Zij kan insgelijks worden genomen door de bloedverwanten van de vrouw of van de minderjarigen of andere onder voogdij gestelden en door de vrouw zelve, ook zonder dat deze daartoe door haren man is gemagtigd en ook door den minderjarigen zelf.

Artikel 20

Indien binnen den tijd, bij artikel 14 bepaald, geene inschrijving ten behoeve der minderjarigen of onder voogdij gestelden is genomen, zal zulks alsnog, met inachtneming der bepalingen van artikel 15, 16 en 17 gedurende zes maanden van ambtswege kunnen geschieden door den officier bij de arrondissements-regtbank of door den kanton-regter zoo van de woonplaats van den voogd, als van de ligging der goederen.

Artikel 21

Ten gevolge der inschrijving op de bovengemelde wijze gedaan binnen den termijn bij artikel 14 en 20 bepaald, blijft op de goederen, waarop dezelve is genomen, het regt van wettelijke hypotheken benevens de rang bij de Fransche Wetgeving toegekend, verzekerd.

Artikel 22

De hierboven vermelde wettelijke hypotheken, welke niet binnen dien bepaalden tijd zijn ingeschreven, zullen van geene kracht zijn, dan te rekenen van den dag waarop die inschrijving later zal hebben plaats gehad.

Artikel 23

De bepalingen van artikel 391 en 397 van het nieuwe burgerlijk wetboek zijn op de hierboven vermelde hypotheken ten behoeven van minderjarigen en andere onder voogdij gestelde personen van toepassing.

Artikel 24

Zoolang de inschrijving der hypotheken niet is geschied, is de voogd insgelijks bevoegd om overeenkomstig de voorschriften van artikel 390 van het nieuw burgerlijk wetboek zekerheid te stellen voor zijn beheer. Indien de voogd van die bevoegdheid gebruik maakt, zullen de artikelen 393, 394 en 395 van het nieuw burgerlijk wetboek van toepassing zijn.

Artikel 25
  • 1 Het regt van wettelijk hypotheek der getrouwde vrouwen en...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT