Wet van 24 april 1997, houdende verzekering tegen geldelijke gevolgen van langdurige arbeidsongeschiktheid en een uitkeringsregeling in verband met bevalling voor zelfstandigen, beroepsbeoefenaren en meewerkende echtgenoten (Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen)

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Jaargang 1997

176

Wet van 24 april 1997, houdende verzekering tegen geldelijke gevolgen van langdurige arbeidsongeschiktheid en een uitkeringsregeling in verband met bevalling voor zelfstandigen, beroepsbeoefenaren en meewerkende echtgenoten (Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten: Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is om in verband met de intrekking van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet een regeling te treffen met betrekking tot een arbeidsongeschiktheidsverzekering alsmede om een regeling te treffen ter zake van een uitkering in verband met bevalling voor personen die als zelfstandige werkzaam zijn, voor beroepsbeoefenaren en voor meewerkende echtgenoten;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN Artículos 1 y 2
Artikel 1 Algemene begrippen

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: a. Onze Minister: de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid; b. College van toezicht sociale verzekeringen: het College van toezicht sociale verzekeringen, bedoeld in hoofdstuk II van de Organisatiewet sociale verzekeringen; c. Tijdelijk instituut voor coördinatie en afstemming: het Tijdelijk instituut voor coördinatie en afstemming, bedoeld in hoofdstuk IV van de Organisatiewet sociale verzekeringen; d. bedrijfsvereniging: een bedrijfsvereniging als bedoeld in hoofdstuk V van de Organisatiewet sociale verzekeringen; e. Arbeidsongeschiktheidsfonds zelfstandigen: het

Arbeidsongeschiktheidsfonds zelfstandigen, bedoeld in artikel 78; f. verzekerde: de persoon, bedoeld in artikel 3; g. arbeidsongeschiktheidsuitkering: een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van deze wet;

Staatsblad 1997 176 1

h. dienstbetrekking: een dienstbetrekking in de zin van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering; i. winst uit onderneming: winst uit onderneming als bedoeld in hoofdstuk II, afdeling 2, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964; j. winst uit binnenlandse onderneming: winst uit binnenlandse onderneming als bedoeld in artikel 49, eerste lid, onderdeel a, juncto artikel 48, vierde lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964; k. aanmerkelijk belang: aanmerkelijk belang in de zin van de Wet op de inkomstenbelasting 1964; l. inkomsten uit tegenwoordige arbeid: inkomsten uit tegenwoordige arbeid in de zin van de Wet op de inkomstenbelasting 1964.

Artikel 2 Begrip arbeidsongeschiktheid
  1. Arbeidsongeschikt, geheel of gedeeltelijk, is de verzekerde die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebreken, zwangerschap of bevalling geheel of gedeeltelijk niet in staat is om met arbeid te verdienen, hetgeen gezonde personen, met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan, met arbeid gewoonlijk verdienen. 2. De verzekerde die op en sedert het tijdstip dat zijn verzekering een aanvang neemt, reeds gedeeltelijk arbeidsongeschikt is in de zin van het eerste lid, wordt voor wat de door hem aan deze wet te ontlenen aanspraken betreft als geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt aangemerkt, indien hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebreken, zwangerschap of bevalling geheel of gedeeltelijk niet in staat is om met arbeid te verdienen, hetgeen soortgelijke personen, die in dezelfde mate arbeidsongeschikt zijn in de zin van het eerste lid, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan, met arbeid gewoonlijk verdienen. 3. Indien de bij de aanvang van de verzekering aanwezige arbeidsongeschiktheid in de zin van het eerste lid naderhand is afgenomen vindt het tweede lid vervolgens overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor de aanvang van de verzekering in de plaats treedt het tijdstip waarop de arbeidsongeschiktheid in de zin van het eerste lid is afgenomen. 4. Onder de in het eerste en tweede lid eerstgenoemde arbeid wordt verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. 5. Bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid wordt buiten beschouwing gelaten of de verzekerde de arbeid feitelijk kan verkrijgen. 6. Bij de toepassing van dit artikel wordt buiten beschouwing gelaten, hetgeen wordt of kan worden ontvangen voor arbeid verricht bij wijze van sociale werkvoorziening. 7. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen met betrekking tot het eerste tot en met zesde lid nadere regels worden gesteld. 8. Van een ontwerp van een besluit tot vaststelling, wijziging of intrekking van: a. een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het zevende lid; b. een krachtens de in onderdeel a bedoelde algemene maatregel van bestuur getroffen ministeriële regeling, wordt mededeling gedaan in de Staatscourant. Een voordracht tot vaststelling, wijziging of intrekking van een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in onderdeel a, wordt niet gedaan en de vaststelling, wijziging of intrekking van een regeling als bedoeld in onderdeel b, geschiedt niet eerder dan nadat tien weken na die mededeling zijn verstreken. 9. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels

Staatsblad 1997 176 2

worden gesteld omtrent een afwijkende wijze van vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid in gevallen waarin recht bestaat op een arbeidsongeschiktheidsuitkering en een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van een andere wettelijke regeling ter verzekering tegen geldelijke gevolgen van langdurige arbeidsongeschiktheid.

HOOFDSTUK 2 KRING VAN VERZEKERDEN Artículos 3 a 6
Artikel 3 De verzekerde
  1. Verzekerd op grond van deze wet is: a. de zelfstandige; b. de beroepsbeoefenaar; en c. de meewerkende echtgenoot. 2. Tevens is verzekerd de persoon: a. die aanspraak maakt op een arbeidsongeschiktheidsuitkering, doch uitsluitend omdat de wachttijd, bedoeld in artikel 7, tweede lid, op hem van toepassing is, geen recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering heeft; b. die na afloop van de wachttijd, bedoeld in artikel 7, tweede lid, niet arbeidsongeschikt is, doch ten aanzien van wie dit wel het geval is binnen vier weken na afloop van dat tijdvak; c. die recht heeft op arbeidsongeschiktheidsuitkering; d. wiens recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering is geëindigd op grond van artikel 19, eerste lid, onderdeel b, doch met toepassing van artikel 20 of 21 in aanmerking komt voor toekenning of heropening van zijn arbeidsongeschiktheidsuitkering; e. die aan het einde van de wachttijd, bedoeld in artikel 7, tweede lid, ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, gebreken, zwangerschap of bevalling, en met toepassing van artikel 20 in aanmerking komt voor toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering; f. die recht heeft op een uitkering in verband met bevalling op grond van deze wet; g. die recht heeft op een voorziening, dan wel op een toelage of vergoeding als bedoeld in artikel 32. 3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan, in afwijking van het eerste lid, uitbreiding dan wel beperking worden gegeven aan de kring van verzekerden.

Artikel 4 Zelfstandige

Zelfstandige is de persoon, jonger dan 65 jaar: a. die in Nederland woont en die winst uit onderneming geniet, tenzij hij de onderneming niet voor eigen rekening feitelijk drijft; b. die niet in Nederland woont en die winst uit binnenlandse onderneming geniet, tenzij hij de onderneming niet voor eigen rekening feitelijk drijft.

Artikel 5 Beroepsbeoefenaar

Beroepsbeoefenaar is de persoon, jonger dan 65 jaar, die: a. anders dan uit dienstbetrekking inkomsten uit tegenwoordige arbeid geniet; b. anders dan in dienstbetrekking arbeid verricht ten behoeve van een lichaam waarin hij een aanmerkelijk belang heeft.

Artikel 6 Meewerkende echtgenoot
  1. Meewerkende echtgenoot is de persoon jonger dan 65 jaar die anders dan in dienstbetrekking, als zelfstandige of als beroepsbeoefenaar,

Staatsblad 1997 176 3

meewerkt in de onderneming van zijn niet duurzaam gescheiden van hem levende echtgenoot. 2. Met meewerkende echtgenoot wordt gelijkgesteld de persoon, jonger dan 65 jaar, die arbeid verricht anders dan in dienstbetrekking, als zelfstandige of als beroepsbeoefenaar, in de onderneming van de persoon met wie hij duurzaam een gezamenlijke huishouding voert en met wie hij niet gehuwd is, tenzij met laatstbedoelde persoon bloedverwantschap in de eerste graad bestaat. 3. Voor de toepassing van het tweede lid is slechts sprake van een gezamenlijke huishouding indien twee niet met elkaar gehuwde personen gezamenlijk voorzien in huisvesting en bovendien beiden een bijdrage leveren in de kosten van de huishouding dan wel op andere wijze in elkaars verzorging voorzien. 4. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld voor de toepassing van het derde lid.

HOOFDSTUK 3 DE UITKERINGEN Artículos 8 a 67
AFDELING 1 HET RECHT OP EN DE HOOGTE VAN DE UITKERING Artículos 8 a 32

§ 1. De...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT