Uitspraak Nº 02-800576-18. Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 2019-03-21
ECLI | ECLI:NL:RBZWB:2019:1207 |
Docket Number | 02-800576-18 |
Date | 21 Marzo 2019 |
Court | Rechtbank Zeeland-West-Brabant (Neederland) |
strafrecht
zittingsplaats: Breda
IRC lurisnummer : UTL-1-2018037371
Parketnummer: : 02-800576-18
op de vordering ex artikel 23 van de Uitleveringswet (UW) van de officier van justitie in het arrondissement Zeeland-West-Brabant van 21 december 2018, onder meer strekkende tot het in behandeling nemen van het verzoek van de Verenigde Staten van Amerika tot uitlevering van:
[Naam]
geboren op [Geboortedag] 1987 te onbekend,
thans zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting HvB Grave (Unit A+B),
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
De rechtbank heeft het uitleveringsverzoek op 7 maart 2019 inhoudelijk behandeld. Op deze zitting zijn aanwezig geweest de opgeëiste persoon, zijn raadsman mr. C.J.M. Jansen, advocaat te Tilburg en de officier van justitie mr. Y. van Setten.
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat zijn personalia als bovengenoemd juist zijn en dat hij de Oekraïense nationaliteit heeft. Nu er geen aanwijzingen zijn voor het tegendeel, gaat de rechtbank uit van de juistheid van die verklaring.
De uitlevering van de opgeëiste persoon wordt verzocht ter fine van strafvervolging ter zake van de verdenking dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de feiten zoals omschreven in:
de beëdigde verklaring ter ondersteuning van het uitleveringsverzoek, ondertekend en beëdigd op 6 december 2018 te Newark, New Jersey, met daarbij bewijsstukken A, B en C.
Op de beoordeling van de toelaatbaarheid van het uitleveringsverzoek zijn van toepassing:
het Uitleveringsverdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika, gesloten te 's-Gravenhage op 24 juni 1980 en op 15 september 1983 in werking getreden (Trb. 1980, 111, Trb. 1983, 133 en Trb. 2004, 299) (hierna te noemen: het Verdrag);
de Uitleveringswet (hierna te noemen: UW).
De rechtbank stelt vast dat voldaan is aan het vereiste in artikel 9 lid 3 onder a en lid 6 van het Verdrag, nu bij de stukken een origineel of gewaarmerkt afschrift van het arrestatiebevel is overgelegd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft ten aanzien van feit 1 betoogd dat de uitlevering ontoelaatbaar is wegens ongenoegzaamheid van de stukken. Onvoldoende kan op basis van de stukken worden beoordeeld dat sprake is van voldoende verdenking dat de opgeëiste persoon zich aan feit 1 heeft schuldig gemaakt. De verdediging heeft zich ten aanzien van de feiten 2 tot en met 6 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de stukken genoegzaam zijn.
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van artikel 9, tweede lid, van het Verdrag moeten bij het uitleveringsverzoek worden overgelegd:
(a) alle beschikbare gegevens betreffende de identiteit, de nationaliteit, en de vermoedelijke verblijfplaats van de opgeëiste persoon;
(b) een uiteenzetting van de desbetreffende feiten, met inbegrip, indien mogelijk, van het tijdstip waarop en de plaats waar het misdrijf werd gepleegd;
(c) de wetsbepalingen houdende de wezenlijke elementen en de benaming van het strafbare feit waarvoor uitlevering wordt verzocht;
(d) de wetsbepalingen houdende de straf die op het delict is gesteld;
(e) de wetsbepalingen houdende toekenning van rechtsmacht ingeval het strafbare feit buiten het grondgebied van de verzoekende Staat werd gepleegd.
Artikel 18, derde lid, van de UW bevat vergelijkbare voorschriften.
Op grond van artikel 9 lid 3, onder b, moet verder onder meer bij een uitleveringsverzoek worden gevoegd het bewijsmateriaal dat, volgens het recht van de aangezochte Staat, de aanhouding en dagvaarding van die persoon zou rechtvaardigen indien het feit in die Staat zou zijn gepleegd.
Uit ‘de beëdigde verklaring ter ondersteuning van het uitleveringsverzoek’ en uit de overgelegde wetsbepalingen blijkt dat de autoriteiten van de Verenigde Staten van Amerika de opgeëiste persoon beschuldigen van:
- ‘ ‘samenzwering om draadfraude te plegen’, in strijd met § 1349 van titel 18 van het Wetboek van de Verenigde Staten (feit 1);
- ‘ ‘een complot of kunstgreep te beramen om fraude te plegen, of voor het verkrijgen van geld of eigendom door middel van valse of frauduleuze voorwendselen, verklaringen of beloftes en het verzenden of doen verzenden van om het even welke geschriften, tekens, signalen, beelden of geluiden ten behoeve van de uitvoering van dit complot of kunstgreep’, in strijd met § 1343 van titel 18 van het Wetboek van de Verenigde Staten (feit 2-5);
- ‘ ‘veroorzaken en medeplichtigheid aan het verzenden van een programma, informatie, code of opdracht en als gevolg van...
Om verder te lezen
PROBEER HET UIT