Uitspraak Nº 03/702560-15. Rechtbank Limburg, 2019-10-08

ECLIECLI:NL:RBLIM:2019:9018
Date08 Octubre 2019
Docket Number03/702560-15
RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond

Strafrecht

Parketnummer: 03/702560-15

Tegenspraak

Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 8 oktober 2019

in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum verdachte] 1955,

gedetineerd in P.I. Zuid Oost, HvB Roermond, Keulsebaan 530 te Roermond.

De verdachte wordt bijgestaan door mr. S. Weening, advocaat kantoorhoudende te Maastricht.

1 Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 21, 22, 23 augustus en 10 september 2019. Op de zitting van 24 september 2019 is het onderzoek gesloten. De verdachte en zijn raadsman zijn – met uitzondering van 24 september 2019 – op voornoemde dagen verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2 De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

De verdenking komt er, na nadere omschrijving tenlastelegging, - kort en feitelijk weergegeven - op neer dat de verdachte al dan niet samen met anderen:

primair: opzettelijk [slachtoffer] heeft gedood om een diefstal (met geweld) voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of bij betrapping straffeloosheid dan wel het bezit van het gestolene te verzekeren;

subsidiair: opzettelijk, al dan niet met voorbedachte raad, [slachtoffer] van het leven heeft beroofd.

3 De beoordeling van het bewijs
3.1

De standpunten van de officier van justitie en de verdediging

Daartoe heeft de officier van justitie – zoals vervat in het overgelegde schriftelijke requisitoir – aangevoerd dat uit het forensisch onderzoek, de verklaringen van de getuigen aanwezig op de Oeverwal, de camerabeelden en de verklaringen van [verdachte] , [medeverdachte] , [getuige 1] en [getuige 2] kan worden afgeleid dat [verdachte] én [medeverdachte] op [slachtoffer] hebben geschoten, dat [verdachte] het eerste doorschot heeft toegebracht toen zij nog in de nabijheid van de auto van [slachtoffer] waren op de kruising Sint Maartenslaan/Oeverwal en dat [medeverdachte] uiteindelijk degene is geweest die de vluchtende [slachtoffer] binnen het bereik en in het zicht van de camera in zijn rug heeft geschoten. [slachtoffer] is uiteindelijk ten gevolge van die twee schotverwondingen overleden. Nu beide verdachten hebben geschoten, zij samen naar [slachtoffer] zijn gegaan, zij samen achter hem aan zijn gegaan en zij ook samen met de auto van [slachtoffer] zijn vertrokken, is sprake van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. Nu het medeplegen van die doodslag werd voorafgegaan (het eerste geweld was een klap op het hoofd), vergezeld en gevolgd (de auto van [slachtoffer] werd door verdachten meegenomen en vervolgens in België doorzocht en toen werd de heroïne aangetroffen) door een diefstal met geweld, en die doodslag dus werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en uiteindelijk het bezit van de auto met daarin de verdovende middelen te verzekeren, is er sprake van het medeplegen van gekwalificeerde doodslag.

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat [verdachte] dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde, nu er geen sprake is van voldoende overtuigend betrouwbaar bewijs. De raadsman heeft betoogd dat de belastende verklaringen van [medeverdachte] en [getuige 1] onbetrouwbaar zijn, terwijl de verklaring van [verdachte] wordt ondersteund door de inhoud van het dossier. De camerabeelden in combinatie met de verklaringen van de getuigen ter plaatse, bevestigen de verklaring van [verdachte] inhoudende dat hij niet betrokken is geweest bij het schietincident. De verklaring van [medeverdachte] daarentegen is in strijd met de bewijsmiddelen en hij projecteert zijn eigen rol op [verdachte] . De belastende verklaring van [getuige 1] afgelegd bij het rogatoire verhoor in Frankrijk in 2016 wordt evenmin ondersteund door andere bewijsmiddelen. Bovendien komt [getuige 1] terug op zijn eerste verklaring tijdens zijn verhoor bij de rechter-commissaris in december 2018. Uit het arrest van de Hoge Raad van 1 februari 1994 (ECLI:NL:HR:1994:AB7528) kan worden afgeleid dat onder deze omstandigheden de verklaring van [getuige 1] niet als bewijs kan worden gebruikt wanneer de rechtbank zich geen beeld heeft kunnen vormen van deze getuige.

Uit de verklaring van [verdachte] volgt dat geen sprake is geweest van een (gezamenlijk) vooropgezet plan om [slachtoffer] te beroven, althans niet aan de zijde van [verdachte] . Een dergelijk plan kan ook niet worden afgeleid uit het dossier. Het lijkt eerder te gaan op een uit de hand gelopen ruzie tussen [medeverdachte] en [slachtoffer] , welke is geëscaleerd in schieten met een pistool met noodlottige afloop. [verdachte] bestrijdt dat hij die dag een wapen bij zich had. Het door [medeverdachte] omschreven wapen dat verdachte ooit in zijn bezit had, is hij reeds jaren kwijt. Voorts bevat het dossier geen bewijs dat [verdachte] wist dat er een wapen aanwezig was, zodat aan de zijde van [verdachte] geen sprake is van opzet (ook niet in voorwaardelijke zin) op de dood van het slachtoffer.

De standpunten van het openbaar ministerie en de verdediging zullen, voor zover van belang, bij de beoordeling van het bewijs nader worden weergegeven dan wel impliciet worden besproken.

3.2

Het oordeel van de rechtbank 1

Inleiding

Op 1 december 2013 omstreeks 22.15 uur vond er een schietincident plaats op de Oeverwal te Maastricht, waarbij [slachtoffer] het slachtoffer is geworden. Uit het dossier komt naar voren dat [slachtoffer] in (hard)drugs handelde en hij omstreeks 22.00 uur – na enkele telefoontjes in het Frans te hebben gevoerd – vanuit de woning van zijn vriendin met zijn Volvo stationwagen is vertrokken. Na 16 maanden onderzoek werd [verdachte] als verdachte aangehouden, gevolgd door de aanhouding van [medeverdachte] in 2017. Beide verdachten hebben uiteindelijk erkend op 1 december 2013 door [slachtoffer] in Maastricht te zijn opgepikt met zijn auto en vervolgens op de Oeverwal te Maastricht te zijn terechtgekomen. Niet in geschil is dat zij die avond samen met de getuigen [getuige 1] , die bij [verdachte] verbleef, en [getuige 2] , bij wie [medeverdachte] verbleef, met de trein vanuit België naar Maastricht zijn gereisd om drugs te halen. [getuige 1] en [getuige 2] zijn bij station Randwyck uitgestapt. [verdachte] en [medeverdachte] zijn verder naar Maastricht gegaan. Een tijd later werden [getuige 1] en [getuige 2] in Luik opgepikt door [verdachte] en [medeverdachte] die in een Volvo reden en zijn zij naar de woning van [verdachte] gereden.

De rechtbank zal eerst de feitelijke gebeurtenissen van 1 december 2013 op de Oeverwal vaststellen en vervolgens ingaan op de rol van beide verdachten.

1 december 2013 Oeverwal te Maastricht

Op 1 december 2013 omstreeks 22.18 uur kregen verbalisanten de melding om te rijden naar de Oeverwal te Maastricht in verband met een schietincident. De aldaar aangetroffen man had een hevig bloedende hoofdwond en werd door de ambulance naar het Academisch Ziekenhuis Maastricht gebracht. Vervolgens zagen de verbalisanten ter hoogte van perceel 9 een plas bloed, waarin een rijbewijs lag. Er liep een bloedspoor over het trottoir en over de straat in de richting van een aantal geparkeerde auto’s. Op de motorkap van een aldaar geparkeerde Volvo zat een grote bloedvlek.2 Het aangetroffen rijbewijs stond op naam van [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum slachtoffer] .3

[slachtoffer] is op 2 december 2013 omstreeks 06.30 uur overleden in het Academisch Ziekenhuis Maastricht.4

Het rapport ‘Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood’ opgemaakt door A. Maes, arts en patholoog, wijst uit dat tijdens de verrichte uit- en inwendige schouwing op het lichaam van [slachtoffer] het volgende is gebleken:5

Het lichaam toonde als gevolg van bij leven opgelopen uitwendig inwerkend perforerend geweld (schotverwondingen) in totaal 4 perforatieopeningen passend bij doorschoten aan de romp. Er was links zij/achterwaarts een onderhuids verlopende doorschotverwonding met uitgebreide begeleidende bloeduitstortingen zowel onderhuids als inwendig. Daarbij waren er rondom de linker nier veel bloeduitstortingen. Er was een doorschot door de romp rechtsonder, waarschijnlijk van achter naar voor, met perforatie van het kleine bekken rechts en de buikwand rechtsvoor. Er waren daarbij onder andere enkele grote bloedvaten geraakt en er was veel inwendig bloedverlies opgetreden. Het overlijden wordt door het massale bloedverlies van beide schotverwondingen en de daardoor opgetreden weefselschade zondermeer verklaard. Er waren als gevolg van bij leven opgelopen uitwendig inwerkend botsend geweld op het hoofd een huidscheur en een schaafwond. Deze verwondingen kunnen passen bij het hoofd ergens tegenaan stoten of ergens tegenaan vallen. Het oplopen van deze verwondingen is voor het intreden van de dood niet van betekenis geweest.

Conclusie:

[slachtoffer] , 28 jaar oud geworden, is overleden als gevolg van verwikkelingen van twee bij leven opgelopen schotverwondingen.

Forensisch onderzoek plaats delict

Op 2 december 2013 werd door getuige [getuige 3] een patroon aangetroffen. Getuige [getuige 3] heeft hierover het volgende verklaard:6

Ter hoogte van de op de Oeverwal gelegen kerk zag ik een oprit. Ik zag dat op de straat, tegen de stoeprand, aan de zijde van de kerk, een patroon lag. Ik zag dat deze patroon koper/goud kleurig was en dat de kop iets donkerder van kleur was. Tevens zag ik dat de patroon nog geheel intact. Ik bedoel hiermee dat de patroon nog niet was afgevuurd. (…) De oprit van de stoep, alwaar ik de patroon heb aangetroffen, is ongeveer op 8 à 10 meter gelegen van de kruising met de Sint Maartenslaan.

Tevens werd vlakbij de kruising Sint...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT