Uitspraak Nº 08/960120-14 (LP). Rechtbank Overijssel, 2015-04-28
ECLI | ECLI:NL:RBOVE:2015:3129 |
Docket Number | 08/960120-14 (LP) |
Date | 28 Abril 2015 |
Court | Rechtbank Overijssel (Neederland) |
Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08/960120-14 (LP)
Datum vonnis: 28 april 2015
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1973 te [geboorteplaats] (Nederlandse Antillen),
wonende te [woonplaats],
thans verblijvende in de Penitentiaire Inrichting Flevoland,
Huis van Bewaring Almere Binnen te Almere.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 27 januari 2015 en 14 april 2015. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. G. Oosterveld en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman mr. E.G.S. Roethof, advocaat te Amsterdam, naar voren is gebracht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: zich heeft schuldig gemaakt aan (het medeplegen van) (gewoonte)witwassen;
feit 2: zich heeft schuldig gemaakt aan (het medeplegen van) valsheid in geschrift en/of (het medeplegen van) het opzettelijk gebruik maken van een vals of vervalst geschrift.
Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte na een vordering wijziging tenlastelegging d.d. 14 april 2015, dat:
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 7 oktober 2014 tot en
met 24 oktober 2014, te Amsterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, althans zich schuldig
heeft gemaakt aan witwassen,
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) van voorwerp(en), te
weten - onder meer -:
- op of omstreeks 24 oktober 2014 een contant geldbedrag van ongeveer 298.920
euro en/of
- op of omstreeks 24 oktober 2014 een contant geldbedrag van ongeveer
1.043.720 euro,
althans van enig(e) (contante) geldbedrag(en) de werkelijke aard en/of de herkomst
en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of
verhuld en/of verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende is en/of enig(e)
geldbedrag(en) en/of goed(eren) verworven en/of voorhanden gehad en/of
overgedragen en/of omgezet, terwijl hij, verdachte, wist, althans redelijkerwijs moest
vermoeden, dat dit/deze geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig
was/waren uit enig misdrijf;
2.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2009 tot en
met 31 december 2009 te Amsterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een werkgeversverklaring afgegeven door of namens [bedrijf] BV te
Den Haag (zaaksdossier 3, p. 33),
zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen
valselijk heeft opgemaakt en/of doen opmaken en/of vervalst en/of doen vervalsen,
immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s) valselijk en/of in strijd
met de waarheid (zakelijk weergegeven) op voornoemde werkgeversverklaring
vermeld en/of doen vermelden dat
- [verdachte] een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd heeft, en/of
- [verdachte] is aangesteld in vaste dienst, en/of
- het bruto jaarsalaris EUR 48.893,28 danwel EUR 50.838,48 (en vakantietoeslag van
EUR 3.911,46 danwel EUR 4.067,07 en vaste 13e maand van EUR 4.074,44) bedraagt,
en/of
- door ondertekening van die verklaring heeft verklaard en/of doen verklaren dat die
verklaring volledig naar waarheid was ingevuld,
zulks (telkens) met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken
en/of door anderen te doen gebruiken;
en/of
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2009 tot en
met 31 december 2014 te Amsterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vals(e) of vervalst(e)
werkgeversverklaring afgegeven door of namens [bedrijf] BV te Den
Haag (zaaksdossier 3, p. 33), zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van
enig feit te dienen, als ware dat geschrift echt en onvervalst,
bestaande dat gebruikmaken hierin dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s),
voornoemde werkgeversverklaring(en) heeft/hebben verstrekt en/of doen
verstrekken aan en/of overgelegd en/of doen overleggen aan Reaal Verzekeringen
en/of BNP Paribas Personal Finance B.V. (ten behoeve van een aangevraagde
hypotheek)
en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat hij, verdachte, niet werkzaam was
voor en/of in dienst was van voornoemde [bedrijf] BV zoals
aangegeven op voornoemde werkgeversverklaring.
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen terzake het onder 1 en 2 tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren met aftrek van voorarrest.
De verdediging heeft verzocht de dagvaarding bij feit 1 partieel nietig te verklaren, omdat de officier van justitie de woorden “een of meer geldbedragen, waaronder” niet nader heeft uitgewerkt in de tenlastelegging.
De rechtbank is van oordeel dat, gezien de inhoud van het dossier en het onder 1 ten laste gelegde feit in onderlinge samenhang bezien, de verdachte in staat moet worden geacht de tekst van de tenlastelegging te kunnen begrijpen en zich daartegen te verdedigen. De rechtbank is gezien het bovenstaande van oordeel dat dit onderdeel van de tenlastelegging aan de vereisten van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering voldoet en verwerpt daarom het verweer van de verdediging.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding ook voor het overige geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Deze paragraaf bevat het oordeel van de rechtbank over de vraag of de tenlastegelegde feiten bewezenverklaard kunnen worden of dat daarvan moet worden vrijgesproken. In het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, steunt de beslissing dat verdachte de feiten heeft begaan op de inhoud van bewijsmiddelen die als bijlage aan het vonnis zijn gehecht en daarvan op die wijze deel uitmaken. Deze bewijsmiddelen bevatten dan de redengevende feiten en omstandigheden op grond waarvan de rechtbank de overtuiging heeft gekregen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen terzake het onder 1 en 2 tenlastegelegde.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 en 2 tenlastegelegde.
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
Feit 1
Startinformatie
De verdediging heeft vrijspraak bepleit, omdat de officier van justitie slechts op basis van door Amerikaanse opsporingsautoriteiten verstrekte informatie een strafrechtelijk onderzoek is gestart.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit het dossier blijkt dat het onderhavige onderzoek is begonnen na informatie van de Amerikaanse autoriteiten. Dit is de startinformatie geweest op basis waarvan de officier van justitie in Nederland nader onderzoek heeft gedaan, hetgeen uiteindelijk heeft geleid tot deze strafzaak tegen verdachte.
Op 15 oktober 2014 ontving het LIRC, door tussenkomst van de in Nederland gestationeerde liaison officer van de Verenigde Staten van Amerika, de volgende schriftelijk informatie van de opsporingsautoriteiten van de Verenigde Staten van Amerika:
“Information indicates that the user of NL cellular 31-[telefoonnummer 1] is in possession of a large amount of drug proceeds and currently attempting to make further transactions, which are imminent, using the above mentioned cellular in the Netherlands.”
Vervolgens werd op 15 oktober 2014 door de officier van justitie mr. G. Oosterveld, na voorafgaande machtiging van de rechter-commissaris, een bevel tot het opnemen van telecommunicatie en vordering verstrekken verkeersgegevens afgegeven, ten aanzien van de telefoonaansluiting 31-[telefoonnummer 1].
Bij de informatie die de Amerikaanse autoriteiten aan de Nederlandse autoriteiten hebben verstrekt, is vermeld dat de informatie op rechtmatige wijze is verkregen en door Nederlandse opsporingsdiensten in een strafrechtelijk onderzoek gebruikt mocht worden. In beginsel dient de rechtbank op de juistheid van dergelijke informatie te vertrouwen. Het interstatelijke vertrouwensbeginsel geeft daarbij volgens vaste jurisprudentie de doorslag. Een uitzondering op het vertrouwensbeginsel wordt gemaakt indien zich bijzondere omstandigheden voordoen, waarin sprake zou kunnen zijn van het niet respecteren van verdedigingsrechten, zoals die voortvloeien uit het EVRM. Indien er sprake is van een gerechtvaardigd vermoeden van dergelijke omstandigheden, is er voor de verdediging een belang dat daarnaar nader onderzoek zal worden gedaan.
Naar het oordeel van de rechtbank kan hetgeen door de verdediging is aangevoerd niet als zodanige bijzondere omstandigheden worden aangemerkt. De resultaten van het onderzoek kunnen derhalve voor het bewijs van het tenlastegelegde worden gebezigd.
Bewijs
Op grond van het proces-verbaal van bevindingen betreffende de observatie op 24 oktober 2014, het proces-verbaal van aanhouding van verdachte, het proces-verbaal van doorzoeking van het voertuig, het proces-verbaal kennisgeving van inbeslagneming d.d. 30 oktober 2014 en het proces-verbaal kennisgeving van inbeslagneming d.d. 13 november 2014 staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat verdachte op 24 oktober 2014 een geldbedrag van
€ 298.920,- voorhanden heeft gehad.
Voor een veroordeling ter zake witwassen dient te worden bewezen dat voornoemd geldbedrag uit misdrijf afkomstig was. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
Gebleken is dat de handelingen ten aanzien van het geldbedrag van € 298.920,- plaatsvonden onder omstandigheden die, in de context van de gebeurtenissen en in samenhang bezien, als...
Om verder te lezen
PROBEER HET UIT