Uitspraak Nº 08/963518-17. Rechtbank Overijssel, 2017-11-30

ECLIECLI:NL:RBOVE:2017:4542
Date30 Noviembre 2017
Docket Number08/963518-17
CourtRechtbank Overijssel (Neederland)
Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht

Meervoudige kamer

Zittingsplaats Zwolle

Parketnummer: 08/963518-17 (P)

Datum vonnis: 30 november 2017

Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1965 te [geboorteplaats] ,

nu verblijvende in het Huis van Bewaring Ooyerhoekseweg,

Verlengde Ooyerhoekseweg 21 te Zutphen.

1 Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 30 mei 2017, 22 augustus 2017 en 16 november 2017.

De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. drs. M.R.A. van IJzendoorn en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. W.H. Teusink, advocaat te Wezep, naar voren is gebracht.

2 De tenlastelegging

De verdenking komt er na aanpassing van de omschrijving van de tenlastelegging van 16 november 2017, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich, al dan niet samen met (een) ander(en) op 21 februari 2017 te Wilp heeft schuldig gemaakt aan:

feit 1: de uitvoer van 5,5 kilogram cocaïne en 118 kilogram amfetamine;

feit 2: de uitvoer van 131 kilogram hasj en 7 kilogram hennep;

feit 3: het voorhanden hebben van vuurwapens en onderdelen daarvan.

Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:

1.

hij op of omstreeks 21 februari 2017 te Wilp, gemeente Voorst en/of Apeldoorn en/of Utrecht, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander en/of anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht (als bedoeld in artikel 1, lid 5 van de Opiumwet), althans opzettelijk heeft vervoerd, althans opzettelijk aanwezig heeft gehad, (ongeveer) 5,5 kilo cocaïne en/of (ongeveer) 118 kilo amfetamine, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of amfetamine, zijnde (telkens) (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;

2.

hij op of omstreeks 21 februari 2017 te Wilp, gemeente Voorst en/of Apeldoorn en/of Utrecht, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander en/of anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht (als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet), althans opzettelijk heeft vervoerd, althans opzettelijk aanwezig heeft gehad, (ongeveer) 131 kilo, in elk geval een hoeveelheid, van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd en/of (ongeveer) 7 kilo hennep, zijnde hasjiesj en/of hennep (telkens) een middel(en) als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;

3.

hij op of omstreeks 21 februari 2017 te Wilp, gemeente Voorst en/of te Apeldoorn en/of Utrecht, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander en/of anderen, althans alleen, voorhanden heeft gehad een of meer wapen(s) van categorie II, te weten pistoolmitrailleur(s):

- twee, althans een of meer MP5 PDW, merk Heckler & Koch, kaliber 9mm x19 en/of

- een MP9, merk Brugger & Thomet, kaliber 9mm x 19 en/of

- een vuurwapen, merk Pakistan Ordnance Factory SMGPK, kaliber 9mm x 19 en/of

een of meer wapen(s) van categorie I onder 3, te weten vier, althans drie, althans een of meer geluiddemper(s) en/of

een of meer onderdelen en/of hulpstukken die specifiek bestemd zijn voor (een) wapen van categorie II (pistoolmitrailleur) en van wezenlijke aard zijn, te weten zes, althans een of meer magazijn(en);

3 De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak.

De raadsman heeft, overeenkomstig de inhoud van een aan de rechtbank overgelegde pleitnota, primair aangevoerd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat – zoals de rechtbank begrijpt – voorafgaande aan het aantreffen van de verboden goederen op 21 februari 2017 de politie jegens verdachte opsporingsactiviteiten, zoals observaties, doorzoekingen e.d. heeft uitgevoerd en niet is gebleven binnen de grenzen van een preventief, orde handhavend optreden binnen de grenzen van de bestaande gezagsverhoudingen en bevoegdheden.

Van niet-ontvankelijkheid in de vervolging door het Openbaar Ministerie kan blijkens bestendige jurisprudentie1 alleen sprake zijn indien met opsporing of vervolging belaste ambtenaren een ernstige inbreuk op beginselen van behoorlijke procesorde hebben gemaakt waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling is tekortgedaan.

Van een dergelijke situatie kan slechts in zeer uitzonderlijke gevallen sprake zijn, zoals bijvoorbeeld in het geval de rechter door de opsporing doelbewust wordt misleid.

Gelet op hetgeen de rechtbank heeft aangetroffen in het dossier betrekking hebbende op de activiteiten van de politie voorafgaande aan 21 februari 2017, zoals deze op transparante wijze zijn weergegeven in de diverse processen-verbaal en geen aanknopingspunten te vinden zijn voor de kritische kanttekeningen die de raadsman in zijn pleidooi te dien aanzien heeft gemaakt, is de rechtbank reeds op grond daarvan van oordeel dat de sanctie van niet-ontvankelijkheid niet in het zicht komt.

Gelet op het voorgaande verwerpt de rechtbank het ontvankelijkheidsverweer.

De rechtbank heeft aldus vastgesteld dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en ziet geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4 De bewijsoverwegingen
4.1

verweer: vormverzuimen in de zin van artikel 359a Sv

Subsidiair doet de raadsman op grond van dezelfde argumenten als hierboven onder 3 genoemd een beroep op uitsluiting van al het bewijs dat is verkregen vanaf het moment waarop de vrachtwagen op 21 februari 2017 werd staande gehouden door de politie-autoriteiten.

De rechtbank merkt in de eerste plaats op dat blijkens bestendige jurisprudentie2 het op de weg van de verdediging ligt om aan de hand van de factoren uit artikel 359a Sv, tweede lid, duidelijk en gemotiveerd aan te geven dat de gewraakte handelingen tot bewijsuitsluiting of enig ander rechtsgevolg dienen te leiden.

Bewijsuitsluiting kan overigens slechts aan de orde zijn indien sprake is van een verzuim waardoor een belangrijk strafvorderlijk voorschrift of rechtsbeginsel in aanzienlijke mate is geschonden.3

Alleen op een dergelijk verweer (waaraan hoge eisen worden gesteld) is de rechter gebonden een met redenen omklede beslissing te geven.4

De rechtbank is van oordeel dat hetgeen de raadsman dienaangaande heeft aangevoerd niet voldoet aan de gestelde eisen en dus geen responsplicht oproept.

De rechtbank voegt daar nog aan toe dat de raadsman niet heeft aangegeven welk bewijsmateriaal (concreet) dient te worden uitgesloten als verboden vrucht en voorts tot welke conclusie dat zou moeten leiden. Immers, er kan sprake zijn van een situatie waarin belastend bewijs overblijft om tot een bewezenverklaring te komen.

Het is aan de verdediging om in een gestructureerd pleidooi aan de hand van de vragen van 348 en 350 Sv helder, duidelijk en concreet aan te geven wat de juridische pijnpunten in het dossier in zijn visie zijn en tot welke conclusies die constateringen zouden moet leiden.

De rechtbank merkt op dat in het onderhavige geval het voorbereidend onderzoek in deze strafzaak ten aanzien van de ten laste gelegde feiten aangaande deze verdachte is aangevangen op 21 februari toen de dozen met verboden middelen werden aangetroffen in de vrachtwagen.

Hetgeen in de tijd daarvoor is geschied is, blijkens de inhoud van de daarop betrekking hebbende processen-verbaal, aangevangen met controle activiteiten waarbij de politie-autoriteiten zijn gebleven binnen de grenzen van de hen toekomende bevoegdheden. De rechtbank ziet geen enkele aanleiding om te twijfelen aan de inhoud van deze op ambtseed dan wel –belofte opgemaakte verbalen.

Hieruit vloeit voort dat naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is geweest van stelselmatige observatie, zoals door de verdediging wordt betoogd.

Waar het gaat om de pagina’s uit het proces verbaal die in eerste instantie ontbraken in het dossier stelt de rechtbank vast dat deze alsnog zijn toegevoegd en dat dit verzuim derhalve is hersteld en geen schade heeft toegebracht aan het strafproces.

4.2

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen ter zake de uitvoer van 5,5 kilogram cocaïne, 118 kilogram amfetamine (feit 1) en 131 kilogram hasj en 7 kilogram hennep (feit 2) uit Nederland alsmede het aanwezig hebben van vier zware automatische vuurwapens, drie geluidsdempers en zes magazijnen (feit 3).

Hiertoe heeft de officier van justitie gesteld dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte opzet had op het uitvoeren van deze verboden middelen, omdat uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte wist dat zijn vrachtwagen voor het vervoer van deze goederen werd gebruikt.

De door verdachte ter terechtzitting afgelegde verklaring dat hij niet wist van de aanwezigheid van deze goederen in zijn vrachtwagen acht de officier van justitie ongeloofwaardig.

4.3

Het standpunt van de verdediging

De raadsman van verdachte heeft zich, overeenkomstig de inhoud van een aan de rechtbank overgelegde pleitnota, op het standpunt gesteld dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde, omdat verdachte niet op de hoogte was van de aanwezigheid van de verboden middelen in zijn vrachtwagen, zodat het opzet ontbreekt.

Behoudens het feit dat deze verboden middelen zich ten tijde van de aanhouding in de...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT