Uitspraak Nº 08/997506-16 (P). Rechtbank Overijssel, 2017-10-30

ECLIECLI:NL:RBOVE:2017:4031
Docket Number08/997506-16 (P)
Date30 Octubre 2017
CourtRechtbank Overijssel (Neederland)
RECHTBANK OVERIJSSEL

Afdeling Strafrecht

Meervoudige kamer

Zittingsplaats Almelo

Parketnummer: 08/997506-16 (P)

Datum vonnis: 30 oktober 2017

Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1962 in [geboorteplaats] ,

wonende in [woonplaats] .

1 Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 16 oktober 2017.

De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. G.J. Heidema en van hetgeen door verdachte, die ervoor heeft gekozen zijn eigen verdediging te voeren, naar voren is gebracht.

2 De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte als bestuurder van een besloten vennootschap faillissementsfraude heeft gepleegd.

Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:

hij als bestuurder van de besloten vennootschap [bedrijf 1]

B.V. (tevens h.o.d.n. [zorgorganisatie] ),

welke vennootschap op 9 april 2013 in staat van faillissement is verklaard,

tezamen en in vereniging met één of meer andere(n), althans alleen,

op één of meer tijdstdippen in de periode van 4 december 2012 tot 1 juli 2016,

in de gemeente Oost Gelre en/of Zutphen, althans in Nederland,

ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van [bedrijf 1]

B.V.,

1. enig goed aan de boedel heeft onttrokken; en/of

2. ter gelegenheid van het faillissement of op een tijdstip waarop hij wist

dat het faillissement niet kon worden voorkomen, één van de schuldeisers op

enige wijze heeft bevoordeeld; en/of

3. niet voldaan heeft aan de om hem rustende verplichting ten opzichte van het

voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid van Boek 2

van het Burgerlijk Wetboek en/of artikel 15i, eerste lid, van Boek 3 van

het Burgerlijk Wetboek, dan wel aan het bewaren en te voorschijn brengen

van boeken ,bescheiden en andere gegevensdragers in die artikelen bedoeld,

immers hebbende verdachte en/of één of meer andere(n):

A. in de periode van 14 januari 2013 tot en met 28 januari 2013,

EUR 10.000,00 en/of EUR 25.000,00 overgemaakt van de rekening van [bedrijf 1]

B.V. en/of [zorgorganisatie] naar de rekening van [bedrijf 2]

Holding B.V.,

met als omschrijving "terugbetaling lening deel 1" en/of "aflossing

lening", en/of

B. in de periode van 25 maart 2013 tot en met 30 maart 2013,

EUR 62.500,00 en/of EUR 2.000,00 en/of EUR 90.000,00 en/of EUR 8.000,00

en/of EUR 7.500,00 overgemaakt naar de privérekening van verdachte,

met als omschrijving "overbr" en/of "Lening" en/of "Lening terug" en/of

"Lening aflos" en/of Aflos. lening", en/of

C. in de periode van 4 december 2012 tot en met 26 maart 2013 EUR 8.793,99

overgemaakt van de rekening van [bedrijf 1] B.V. en/of

[zorgorganisatie] naar een rekening van de Triodos Bank ten behoeve van de

voldoening van een privé schuld van verdachte in verband met de uitwinning

van een borgstelling inzake [bedrijf 3] B.V., en/of

D. in de periode van 1 januari 2013 tot en met 24 juni 2013 contant geld

opgenomen van de rekening van [bedrijf 1] B.V. en/of

[zorgorganisatie] , voor een totaal bedrag van EUR 5.100,00, welk bedrag eveneens

niet is verantwoord in een kasboek, en/of

E. geen, althans niet een volledige, administratie gevoerd en/of de wel

gevoerde administratie niet bewaard en/of overlegd aan de curator.

3 De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4 De bewijsoverwegingen
4.1

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit. Hiertoe heeft de officier van justitie aangevoerd dat het faillissement van [bedrijf 1] BV (hierna: [bedrijf 1] ) op 19 december 2012 voor verdachte in zicht kwam. Op die datum heeft verdachte, als bestuurder van [bedrijf 1] , een melding van betalingsonmacht aan de Belastingdienst gedaan. Hoewel na deze melding met behulp van [bedrijf 4] , door middel van een factoringovereenkomst, kapitaal beschikbaar kwam, heeft verdachte dit geld gebruikt voor betalingen aan zichzelf in privé en aan [bedrijf 2] Holding BV (hierna [bedrijf 2] ), ter aflossing van leningen, terwijl verdachte zelf en [bedrijf 2] niet staan vermeld op de crediteurenlijst van [bedrijf 1] . Binnen drie maanden na de melding van betalingsonmacht door verdachte is [bedrijf 1] op 9 april 2013 failliet verklaard.

Volgens de officier van justitie zijn alle in de tenlastelegging onder A, B, C en D opgenomen overboekingen en contante opnames als het onttrekken van geld aan de boedel te kwalificeren, en derhalve als frauduleus te kenmerken. Ten aanzien van het onder E ten laste gelegde heeft de officier van justitie aangevoerd dat de curator in de aangifte heeft verklaard dat hij verdachte op de wettelijke bewaarplicht ten aanzien van de administratie voor [bedrijf 1] heeft gewezen en dat de curator heeft vastgesteld dat delen van de administratie, met name zorgovereenkomsten met cliënten, zorgplannen en bankafschriften, niet zijn aangetroffen en dat deze ontbrekende delen, ondanks aanmaningen aan het adres van verdachte, ook niet zijn aangeleverd, waardoor niet kan worden aangetoond welke werkzaamheden voor welke cliënten zijn verricht en een aanzienlijk deel van het debiteurenbestand oninbaar is.

4.2

Het standpunt van de verdachte

Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard – zakelijk weergegeven – dat hij bestuurder was van [bedrijf 1] , een bedrijf met 80 cliënten en ongeveer 40 parttime medewerkers in dienst, met contracten variërend van 28 tot 36 uur per week. Verdachte heeft verder verklaard dat op zijn verzoek op 9 april 2013 het faillissement van [bedrijf 1] is uitgesproken. De reden voor de aanvraag van het faillissement was gelegen in de ontvangst op 8 april 2013 van meerdere opzegbrieven van cliënten, aldus verdachte. Volgens verdachte was er vóór deze datum nog geen zicht op het faillissement. Verdachte heeft aangevoerd dat hij niet goed was in het financiële deel van de onderneming en dat hij derhalve om advies heeft gevraagd aan de heer [naam] .

Verdachte heeft verklaard dat [bedrijf 2] voor verdachte fungeerde als bank, en dat hij geld leende als hij dat nodig had voor [bedrijf 1] . Verdachte heeft voorts verklaard dat hij er bewust voor heeft gekozen om de leningen van [bedrijf 2] en van de Triodos bank af te lossen. Volgens verdachte heeft hij fouten gemaakt, maar heeft hij niet opzettelijk bepaalde schuldeisers wel en andere schuldeisers niet betaald. Voor het opschorten van het salaris van zijn medewerkers in maart 2013 heeft verdachte bewust gekozen, omdat hij er vanuit ging dat hij zou kunnen doorwerken.

Met betrekking tot de administratie heeft verdachte verklaard dat hij ingevolge de voor zijn bedrijf geldende ISO-normen zijn cliëntdossiers vulde en dat alle vereiste gegevens aanwezig waren, maar dat er in de dossiers is geplukt.

Voorts heeft verdachte aangevoerd dat hij na 9 april 2013 nog een bedrag van € 1.900,-- aan kantoorkosten heeft gemaakt, welk bedrag hij in overleg met de curator van de rekening van [bedrijf 1] heeft opgenomen. De bedragen die hij voorafgaand aan het faillissement heeft opgenomen zijn vermoedelijk besteed aan het voorschieten van geld aan cliënten in verband met uitgaven voor voeding, kleding of hun woning.

4.3

Het oordeel van de rechtbank 1

Inleiding

Het bedrijf [bedrijf 1] is gevestigd op 20 oktober 2010 en vanaf 23 november 2010 is [bedrijf 1] actief geweest (activiteiten: maatschappelijke opvang voor volwassenen met verblijfsaccommodatie / opvang voor volwassenen in crisissituaties). Verdachte was enig aandeelhouder van [bedrijf 1] (dat handelde onder de naam [zorgorganisatie] ) en tevens bestuurder/directeur.2

[bedrijf 1] is op 9 april 2013 op verzoek van verdachte3 door de rechtbank Zutphen in staat van faillissement verklaard, waarbij mr. B.H.M. Harbers als curator is benoemd.4

Verdachte is eerder bestuurder geweest van [bedrijf 3] BV (hierna: [bedrijf 3] ), welke BV op 12 juni 2012 failliet is verklaard.5 Na dit faillissement zijn de activiteiten van [bedrijf 3] overgedragen aan [bedrijf 1] .

Relevante feiten en omstandigheden

In 2009 zijn [bedrijf 3] en de Triodos bank een leningovereenkomst overeengekomen6, waarbij verdachte in privé een zekerheidsstelling van € 37.500,--7 aan de bank heeft afgegeven. Na het faillissement van [bedrijf 3] heeft verdachte het nog openstaande bedrag van de lening voldaan door van de rekening van [bedrijf 1] bedragen over te maken naar de Triodos bank. De laatste overboeking, ter grootte van een bedrag van € 2.391,33, heeft plaatsgevonden op 26 maart 2013.8

Op 22 november 2012 heeft verdachte de heer [naam] van [bedrijf 4] Ltd ingeschakeld voor advieswerkzaamheden met betrekking tot het structureren van [bedrijf 1] en ter vergroting van de solvabiliteit.9, 10 [naam] heeft bedrijven benaderd om tot een factoringovereenkomst te komen, hetgeen kostenbesparend zou zijn voor [bedrijf 1] aangezien op die wijze nog maar één debiteur zou overblijven. Volgens [naam] draaide [bedrijf 1] met verlies en was de situatie niet heel beroerd maar wel zorgelijk. Er moest binnen [bedrijf 1] wat gebeuren omdat het anders in het komende jaar mis zou gaan. Dit heeft geresulteerd in een factoringovereenkomst met [bedrijf 5] , gedateerd 15 januari 2013.11

Verdachte heeft reeds op 19 december 2012 namens [bedrijf 1] een brief aan de Belastingdienst geschreven inhoudende een melding van onmacht van betaling en de mededeling dat een financieel adviseur was aangetrokken ter verbetering...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT