Uitspraak Nº 09/767034-17. Rechtbank Den Haag, 2017-07-11

ECLIECLI:NL:RBDHA:2017:7502
Docket Number09/767034-17
Date11 Julio 2017
CourtRechtbank Den Haag (Neederland)
Rechtbank DEN HAAG ZITTING HOUDENDE TE AMSTERDAM

Strafrecht

Meervoudige strafkamer

Parketnummer: 09/767034-17

Datum uitspraak: 11 juli 2017

Tegenspraak

(Promisvonnis)

De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:

[verdachte] ,

geboren op [geboortedag] 1994 te [geboorteplaats] ,

[adres] ,

thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Vught, Nieuw Vosseveld

Bijzondere Afdeling, te Vught.

1 Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 19 mei 2017 (pro forma) en 27 juni 2017 (inhoudelijk).

De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. D.M. van Gosen en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman mr. R. Moghni, advocaat te Rotterdam, naar voren is gebracht.

2 De tenlastelegging

Aan de verdachte is, kort gezegd en na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting van 27 juni 2017, ten laste gelegd:

 medeplegen van poging tot deelname aan een organisatie (IS, Jabhat Fatah al-Sham (voorheen: Jabhat al-Nusra) of al-Qaeda of een aan die organisatie(s) gelieerde organisatie) die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven (feit 1 primair);

 voorbereiding van medeplegen van deelname aan een organisatie (IS, Jabhat Fatah al-Sham (voorheen: Jabhat al-Nusra) of al-Qaeda of een aan die organisatie(s) gelieerde organisatie) die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven (feit 1 subsidiair);

 medeplegen van voorbereiding dan wel bevordering van moord en/of doodslag en/of brandstichting en/of het teweegbrengen van een ontploffing, telkens met een terroristisch oogmerk (feit 2).

De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I van dit vonnis en maakt daarvan deel uit.

3 Enkele algemene bewijsoverwegingen

Voordat de rechtbank in hoofdstuk 4 specifiek in zal gaan op de ten laste gelegde feiten en de verschillende onderdelen daarvan zal beoordelen, begint de rechtbank in dit hoofdstuk met enkele algemene bewijsoverwegingen die van toepassing zijn op alle ten laste gelegde feiten. Dit betreft allereerst een overweging ten aanzien van de ontwikkeling van de strijd in Syrië (3.1), vervolgens een overweging over terroristische misdrijven en waarom deelneming aan de gewapende strijd in Syrië aan de zijde van jihadistische strijdgroepen naar het oordeel van de rechtbank het plegen van terroristische misdrijven inhoudt (3.2), gevolgd door een overweging over het juridisch kader van de (terroristische) criminele organisatie, waarbij ook zal worden ingegaan op de jihadistische strijdgroepen en deelneming daaraan (3.3) en ten slotte een overweging met betrekking tot het juridisch kader van voorbereiding en bevordering van terroristische misdrijven (3.4).

3.1

Ontwikkeling van de strijd in Syrië 1

Uit de processtukken, meer in het bijzonder het rapport van [deskundige]2 en de daarin genoemde en ook elders - zonder noemenswaardige moeite - te raadplegen openbare bronnen, blijkt het volgende.

Geïnspireerd door soortgelijke ontwikkelingen in andere Arabische landen kwam in het voorjaar van 2011 een groot deel van de bevolking van Syrië vreedzaam in verzet tegen het dictatoriale regiem van Bashar al-Assad. Wat als een vreedzaam protest was begonnen ontwikkelde zich gaandeweg tot een gewapende strijd, waarvan vooral de burgerbevolking het slachtoffer was, en uiteindelijk tot een humanitaire ramp. Het aantal doden dat tijdens het conflict in Syrië is gevallen werd in maart 2015 geschat op meer dan 220.000. Op dat moment waren al meer dan vier miljoen Syriërs gevlucht naar het buitenland en bedroeg het aantal ontheemden in Syrië meer dan 7,6 miljoen.3

Blijkens talloze rapporten en publicaties heeft het regime van president al-Assad zich daarbij schuldig gemaakt aan systematische en grootschalige schendingen van mensenrechten en oorlogsmisdaden.4 Naarmate de strijd in Syrië vorderde, nam ook de invloed van jihadistische strijdgroepen hand over hand toe. Het doel van deze strijdgroepen was niet alleen - misschien zelf niet eens in de eerste plaats - het ten val brengen van het regime van president al-Assad, maar ook - of vooral - de vestiging van een streng islamitische staat op het grondgebied van Syrië, waar de door hen voorgestane versie van de sharia zou worden geïmplementeerd.5 Gezien de vele rapporten en publicaties over de jihadistische strijdgroepen Jabhat al-Nusra (later per 28 juli 2016: Jabhat Fatah al-Sham) en ISIL (later: ISIS en IS) kan er geen twijfel over bestaan dat ook zij zich op grote schaal en systematisch hebben schuldig gemaakt aan gruwelijke misdaden.6

3.2

Terroristische misdrijven

De verdachte worden gedragingen verweten die zouden zijn gepleegd vanaf 1 oktober 2015 tot en met 13 november 2015. Voor wie ook maar een beetje het nieuws over Syrië heeft gevolgd en zijn ogen daarvoor niet heeft gesloten, moet het al ver voor die periode volstrekt duidelijk zijn geweest dat de jihadistische strijdgroepen systematisch en op grote schaal ernstige misdrijven pleegden. Veel van de misdaden van de jihadistische strijdgroepen stonden in geen enkele relatie tot de strijd tegen het leger van president al-Assad, maar kwamen voort uit de godsdienstig gemotiveerde wens van deze groepen hun radicale versie van de sharia op een gewelddadige wijze op te leggen aan de burgerbevolking van de door hen veroverde gebieden.7 Veel van deze misdaden werden bovendien gepleegd met het uitdrukkelijke doel de bevolking in deze gebieden vrees aan te jagen. Executies, onthoofdingen en kruisigingen vonden daarom bewust in het openbaar plaats. De bevolking werd opgeroepen dan wel gedwongen deze bij te wonen en soms werden video’s hiervan op het internet geplaatst. De IICIS heeft in haar rapport van 12 februari 2014 gemeld dat Jabhat al-Nusra en ISIS publiekelijk executies uitvoerden “to assert their presence after taking control of an area and to instil fear among the population”.

De wetgever heeft in artikel 83 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) bepaald welke misdrijven als terroristische misdrijven hebben te gelden. Gemeenschappelijk daaraan is dat zij moeten zijn begaan met een terroristisch oogmerk. In artikel 83a Sr is dit omschreven als “het oogmerk om de bevolking of een deel van de bevolking van een land ernstige vrees aan te jagen, dan wel een overheid of internationale organisatie wederrechtelijk te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden, dan wel de fundamentele politieke, constitutionele, economische of sociale structuren van een land of een internationale organisatie ernstig te ontwrichten of te vernietigen”. In haar vonnis van 10 december 2015 heeft deze rechtbank vastgesteld dat de jihadistische strijdgroepen in Syrië zoals toen nog Jabhat al-Nusra en IS(IS) het regime van president al-Assad ten val willen brengen en een zuiver islamitische samenleving of staat willen vestigen en dat de misdrijven die zij daartoe, maar ook geheel los daarvan, plegen mede tot doel hebben grote delen van de bevolking van Syrië ernstige vrees aan te jagen. De misdrijven die deze jihadistische strijdgroepen plegen, zoals moord, doodslag, brandstichting en het teweegbrengen van ontploffingen en dergelijke, worden dus begaan met een door en door terroristisch oogmerk en zijn daarmee terroristische misdrijven. Deelneming aan de gewapende strijd in Syrië aan de zijde van deze jihadistische strijdgroepen houdt dus altijd in het plegen van terroristische misdrijven.

3.3

Juridisch kader (terroristische) criminele organisatie

Voor een uitgebreide beschrijving van het juridische kader van de (terroristische) criminele organisatie, verwijst de rechtbank naar het vonnis van 10 december 2015.8

Deelneming aan een (terroristische) criminele organisatie is strafbaar gesteld in de artikelen 140 en 140a Sr. Aan deze strafbaarstelling ligt de gedachte ten grondslag dat de openbare orde beschermd dient te worden tegen organisaties die beogen misdrijven te plegen. Het gaat hier om een zelfstandig strafbaar feit. Het doet er niet toe of de misdrijven waarop de organisatie het oog heeft zijn gepleegd dan wel pogingen daartoe zijn ondernomen of zelfs maar strafbare voorbereidingen daartoe zijn getroffen. Evenmin is van belang of een deelnemer aan de organisatie heeft meegedaan aan misdrijven welke door andere deelnemers daaraan zijn gepleegd (of zijn gepoogd te plegen of voorbereid). Een persoon is strafbaar vanwege alleen maar zijn deelneming aan een misdadige organisatie.

Met een organisatie in de zin van de artikelen 140 en 140a Sr wordt bedoeld een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur tussen de verdachte en tenminste één andere persoon. Niet is vereist dat daarbij komt vast te staan dat men moet hebben samengewerkt, althans bekend moet zijn geweest, met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is.9 Aanwijzingen voor het bestaan van een dergelijk samenwerkingsverband kunnen bijvoorbeeld zijn: gemeenschappelijke regels, het voeren van overleg, gezamenlijke besluitvorming, een taakverdeling, een bepaalde hiërarchie en/of geledingen.10

Voor een bewezenverklaring van artikel 140 Sr is daarnaast vereist dat de organisatie het oogmerk moet hebben om misdrijven te plegen. Met het oogmerk wordt primair gedoeld op het naaste doel: datgene dat men zich als direct gewild voorstelt.11 De criminele organisatie behoeft niet een louter misdadige hoofddoelstelling te hebben, zij kan ook - mede - een legaal doel hebben.12 De organisatie kan ook het oogmerk hebben om misdrijven te plegen indien deze misdrijven worden gepleegd ter verwezenlijking van een oorbaar...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT