Uitspraak Nº 10/756068-10. Rechtbank Rotterdam, 2017-05-15

ECLIECLI:NL:RBROT:2017:3683
Docket Number10/756068-10
Date15 Mayo 2017
Rechtbank Rotterdam

Team straf 3

Parketnummer: 10/756068-10

Datum uitspraak: 15 mei 2017

Tegenspraak

Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:

[naam verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,

ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:

[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,

gemachtigd raadsman mr J.L.A.M. le Cocq d'Armandville, advocaat te Rotterdam.

1 Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 6, 10 en 11 april 2017 en 15 mei 2017.

2 Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3 Eis officier van justitie

De officieren van justitie mr. Oosterveld en mr. Dhoen hebben gevorderd:

  • -

    bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3. primair ten laste gelegde;

  • -

    veroordeling van de verdachte tot een taakstraf van 240 uur, met aftrek van voorarrest, alsmede tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met een proeftijd van 2 jaar.

4 Waardering van het bewijs
4.1

Bewezenverklaring zonder nadere motivering

Het onder 1 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.

4.2

Bewijswaardering

4.2.1

Standpunt verdediging

De verdediging heeft vrijspraak bepleit van feit 2 en heeft daartoe het volgende betoogd. Het plan van de verdachte was om twee panden te kopen waarvan hij er één zou verhuren zodat met de opbrengst daarvan de hypotheeklasten voor beide woningen betaald konden worden. Een essentieel onderdeel voor het verkrijgen van de hypotheken was het hebben van een baan. Aan de verdachte is verteld dat er met dat doel een arbeidsovereenkomst voor hem kon worden afgesloten. De verdachte heeft een arbeidsovereenkomst ondertekend, in de wetenschap dat hij daar niet zou gaan werken en dat deze slechts bedoeld was om de hypotheek rond te krijgen en geld voor de eerste maanden te genereren. De verdachte heeft niet de bedoeling gehad om mensen te benadelen. De verdachte is - behalve bij het ondertekenen van de overdracht van de panden - verder niet betrokken geweest bij de afwikkeling van het koopproces. Het is nooit zijn bedoeling geweest om wederrechtelijk voordeel te verkrijgen, zodat vrijspraak moet volgen.

Ten aanzien van feit 3 heeft de verdediging zich eveneens op het standpunt gesteld dat vrijspraak dient te volgen. De verdachte had slechts wetenschap van één bouwdepot. Dit bouwdepot was bestemd om de vloer te vervangen. Deze vloer bleek echter prima te zijn dus toen het geld uit het bouwdepot werd verstrekt heeft de verdachte dit aangewend om aan zijn hypothecaire verplichtingen te voldoen.

4.2.2

Beoordeling

Op grond van de bewijsmiddelen kan als vaststaand worden aangenomen dat de verdachte op 14 februari 2006 eigenaar is geworden van de woningen aan de [straatnaam] [huisnummer 1] en [straatnaam] [huisnummer 2] te Rotterdam.

Ter verkrijging van het pand aan de [straatnaam] [huisnummer 1] is een hypothecaire geldlening aangevraagd van € 180.837 bij [naam bedrijf 1] , welke lening aan de verdachte is verstrekt. De akte van levering en de hypotheekakte zijn op 14 februari 2006, respectievelijk 16:15 uur en 16:30 uur, gepasseerd en ondertekend bij notaris [naam notaris 1] te Rotterdam.

Ter verkrijging van het pand aan de [straatnaam] [huisnummer 2] is een hypothecaire geldlening aangevraagd van € 184.492 [naam bedrijf 4] , welke lening aan de verdachte is verstrekt. De akte van levering en de hypotheekakte zijn op 14 februari 2006, respectievelijk 17:10 uur en 17:20 uur, gepasseerd en ondertekend bij notaris [naam notaris 2] te Rotterdam.

Feit 2

Ter onderbouwing van beide hypotheekaanvragen zijn werkgeversstukken verstrekt van [naam bedrijf 2] . , waaronder een arbeidsovereenkomst, een werkgeversverklaring en een loonafrekening.

Uit de verklaringen van de verdachte over de aankoop van de panden volgt dat hij op enig moment in 2005 in contact is gekomen met medeverdachte [naam medeverdachte 1] . [naam medeverdachte 1] spiegelde hem voor dat hij twee huizen op zijn naam kon krijgen en dat hij alles kon regelen. Bij een tweede afspraak had [naam medeverdachte 1] een arbeidsovereenkomst van [naam bedrijf 2] . bij zich die de verdachte heeft ondertekend. [naam medeverdachte 1] heeft daarbij vermeld dat de verdachte – teneinde de huizen te verkrijgen – op de loonlijst van [naam bedrijf 2] . in vaste dienst zou komen. Na aanschaf van de huizen zou de verdachte weer van de loonlijst gehaald worden en nog één keer salaris op zijn rekening krijgen. De verdachte heeft bij die gelegenheid ook de andere stukken in het kader van de aanvragen voor de hypothecaire leningen ondertekend. De verdachte heeft verklaard dat hij bij het ondertekenen van de stukken wist dat hij niet in dienst zou komen bij [naam bedrijf 2] . en daar ook nooit heeft gewerkt. [naam medeverdachte 1] heeft de ondertekende stukken vervolgens weer meegenomen. [naam medeverdachte 1] heeft de verdachte een aantal weken later opgehaald om nog meer stukken te ondertekenen. Ze zijn die dag (14 februari 2006) naar twee verschillende notarissen geweest om de koopaktes en hypotheekaktes te tekenen. Op vragen van de notaris met betrekking tot zijn dienstverband heeft hij toen – in strijd met de waarheid – verklaard dat hij werkzaam was bij [naam bedrijf 2] .

Dat er voor de verdachte [naam verdachte] een dienstverband werd gecreëerd bij [naam bedrijf 2] . teneinde de hypothecaire leningen te kunnen verkrijgen volgt voorts uit de verklaring van de medeverdachte [naam medeverdachte 2] . [naam medeverdachte 2] - die in zijn functie als administrateur bij [naam bedrijf 2] . verantwoordelijk was voor het opmaken van arbeidsovereenkomsten en loonafrekeningen en tevens eigenaar was van de panden aan de [straatnaam] [huisnummer 1] en [straatnaam] [huisnummer 2] - heeft verklaard dat hij en [naam medeverdachte 1] hadden bedacht dat ze de koper in verband met de hypothecaire geldleningen een dienstverband konden geven. [naam medeverdachte 2] heeft – nadat hij de gegevens van de verdachte van [naam medeverdachte 1] had gekregen – de werkgeversstukken aangeleverd, die deels door hem en deels door de medeverdachte [naam medeverdachte 3] werden opgemaakt en ondertekend.

Op grond van de verklaring van de verdachte, in samenhang bezien met de verklaringen van de getuige [naam getuige 2] en medeverdachte [naam medeverdachte 2] , acht de rechtbank voldoende aannemelijk dat de verdachte nimmer werkzaam is geweest dan wel een dienstverband heeft gehad bij [naam bedrijf 2] .

Een en ander betekent dat de verdachte in bewuste en nauwe samenwerking met zijn medeverdachten valse stukken heeft ingediend om hypothecaire geldleningen te verkrijgen en dat beide banken op grond van het met die valse stukken gecreëerde beeld van kredietwaardigheid van de verdachte daadwerkelijk hypothecaire geldleningen hebben verstrekt aan de verdachte. Aldus bestond naar het oordeel van de rechtbank bij de verdachte en zijn medeverdachten het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen. De rechtbank acht derhalve bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de oplichting zoals aan hem ten laste gelegd.

Als het al juist is dat de verdachte daadwerkelijk dacht met de opbrengst van de verhuur van één van de woningen de maandelijkse hypotheekschuld van beide woningen te kunnen betalen, doet zulks aan het vorenstaande niet af. De rechtbank verwerpt daarom het verweer dat de verdachte geen opzet had op de oplichting van de banken.

Feit 3

Uit de bewijsmiddelen volgt dat er bij beide aanvragen voor een hypothecaire geldlening verbouwingsdepots van € 11.000,- zijn aangevraagd, en dat deze door de banken zijn verstrekt.

[naam bedrijf 1] heeft een verzoek ontvangen tot uitbetaling van een bedrag van

€ 10.934,-, conform een bij het verzoek meegezonden factuur d.d. 22 februari 2006 van de onderneming [naam bedrijf 3] . [naam bedrijf 4] is een factuur ontvangen van [naam bedrijf 5] d.d. 18 februari 2006 voor een bedrag van € 11.000,-.

Beide bedragen zijn op respectievelijk 1 maart 2006 en 3 maart 2006 gestort op de bankrekeningen van [naam bedrijf 3] . respectievelijk [naam bedrijf 5] .

De werkzaamheden aan het pand [straatnaam] [huisnummer 1] , zoals die in de factuur van [naam bedrijf 3] . staan vermeld - en op grond waarvan uitbetaling vanuit het bouwdepot heeft plaatsgevonden – zijn echter nooit uitgevoerd, zo blijkt uit de verklaringen van

[naam] (eigenaar van [naam bedrijf 3] ) en de verdachte. Uit de verklaring van [naam] volgt dat [naam medeverdachte 1] de werkzaamheden heeft geannuleerd en dat de gelden uit het bouwdepot ten goede zijn gekomen aan [naam medeverdachte 1] .

De werkzaamheden aan het pand [straatnaam] [huisnummer 2] , zoals die in de factuur van [naam bedrijf 5] zijn gespecificeerd - en op grond waarvan uitbetaling vanuit het bouwdepot heeft plaatsgevonden – zijn evenmin uitgevoerd. Getuige [naam getuige 1] heeft verklaard dat hij het geld uit het bouwdepot op verzoek van [naam medeverdachte 1] contant heeft opgenomen en aan [naam medeverdachte 1] heeft gegeven.

Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van de verklaringen van de verdachte worden vastgesteld dat hij wetenschap heeft gehad van het aanvragen van de bouwdepots. De verdachte heeft verklaard dat [naam medeverdachte 1] hem...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT