Uitspraak Nº 10/960161-18 en 10/960161-18 P. Rechtbank Rotterdam, 2020-10-29

ECLIECLI:NL:RBROT:2020:9659
Docket Number10/960161-18 en 10/960161-18 P
Date29 Octubre 2020
Rechtbank Rotterdam

Team straf 2

Parketnummer: 10/960161-18 en 10/960161-18 P

Datum uitspraak: 29 oktober 2020

Tegenspraak

Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:

[naam verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,

niet ingeschreven in de basisregistratie personen,

zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland,

ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de PI Vught, raadsvrouw mr. T. Buruma, advocaat te Amsterdam.

1. Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 14 en 15 oktober 2020.

2. Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de vordering nadere omschrijving tenlastelegging, waarbij de oorspronkelijke opgave van de feiten als bedoeld in artikel 261, derde lid van het Wetboek van Strafvordering op vordering van de officier van justitie op 28 november 2019 is gewijzigd. De tekst van de nader omschreven tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

Aan de verdachte is voorts ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de parallelle dagvaarding. De tekst van deze tenlastelegging is eveneens in bijlage I vermeld.

De verdachte wordt - kort gezegd - verweten dat:

1. hij zich - samen met een of meer anderen dan wel alleen - in de periode van 1 april 2018 tot en met 17 juni 2018 te Rotterdam, althans in Nederland en/of Frankrijk en/of Duitsland, schuldig heeft gemaakt aan voorbereiding en/of bevordering van een terroristisch misdrijf;

2. hij - samen met een of meer anderen dan wel alleen - in de periode van 1 april 2018 tot en met 17 juni 2018 te Rotterdam, althans in Nederland en/of Frankrijk en/of Duitsland, heeft deelgenomen aan een organisatie die het oogmerk had op het plegen van terroristische misdrijven.

3. ( parallelle dagvaarding) hij - samen met een of meer anderen dan wel alleen - op 14 mei 2018 in Rotterdam een straatroof heeft gepleegd.

3. Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. C.D. Kardol heeft gevorderd:

  • -

    bewezenverklaring van de hiervoor onder 1, 2 en 3 genoemde feiten;

  • -

    veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaar met aftrek van voorarrest.

4. Verdenking terroristische misdrijven: aanleiding onderzoek

Op 17 juni 2018 heeft de Algemene Inlichtingen en Veiligheidsdienst (AIVD) onder meer de volgende informatie aan de politie verstrekt:

(…)

[naam verdachte] (geboren [geboortedatum verdachte] te [geboorteplaats verdachte] ) heeft herhaaldelijk aangegeven (op korte termijn) een gewelddadige actie uit te willen voeren op Frans grondgebied. Hij heeft zijn wens ter sprake gebracht om naar het paradijs te gaan en benieuwd te zijn wat hij daar gaat aantreffen. Voorts laat hij weten de jihadistische ideologie van de Islamitische Staat aan te hangen en verklaart zijn inspiratie te krijgen van Sheikh Al-Adnani. (…) Hij bericht de vastberaden wens te hebben om de ware jihad te verrichten. Hij wenst een terroristische daad te plegen en naar het hiernamaals te gaan.

(…) Betrokkene zegt personen in Frankrijk te kennen die niet direct deel zullen nemen

aan het plan, maar zouden beschikken over wapens (kalasjnikovs) en die bomvesten zouden kunnen vervaardigen. Hij geeft aan over de benodigde financiële middelen te beschikken voor de uitvoering van zijn actie.

(…) Hij staat in contact met en verblijft samen met een persoon genaamd [naam 1] ( [geboortedatum] ). [naam verdachte] en [naam 1] verblijven het overgrote deel van de dag in elkaars directe

nabijheid, zowel binnens- als buitenshuis.

Op 17 juni 2018 worden [naam verdachte] en genoemde [naam 1] , die [naam 2] blijkt te zijn genaamd, in Rotterdam aangehouden op verdenking van voorbereiding van een terroristisch misdrijf en deelneming aan een terroristische organisatie.

Bij hun aanhouding en bij de doorzoeking van de woning waar zij in Rotterdam verbleven, zijn (in totaal) vier mobiele telefoons inbeslaggenomen en doorzocht.

5. Verdenking terroristische misdrijven: waardering van het bewijs
5.1.

Verweren van de verdediging

Optreden AIVD – inzet [naam 4] – bewijsuitsluiting

Een zeer belangrijk bewijsmiddel in dit dossier betreft de (keten van) chatsessies die de verdachte onder de naam [naam 3] op Facebook heeft gevoerd met een zekere [naam 4] in de periode van 7 juni 2018 tot kort voor zijn aanhouding. Tot op heden is de echte identiteit van deze [naam 4] niet vastgesteld.

De raadsvrouw van de verdachte heeft, zakelijk samengevat, betoogd dat [naam 4] een medewerker van de AIVD is. Zij wijst in dat verband op een door haar ingebracht memorandum van het Federal Bureau of Investigation (FBI), afkomstig uit het opsporingsonderzoek 26Orem (waarin zij ook een verdachte bijstond). Volgens haar volgt uit dit memorandum dat [naam 4] een alias is van [naam 5] . Deze rechtbank heeft in haar vonnissen van 8 oktober 2020 in de zaken voortvloeiend uit 26Orem aangenomen dat [naam 5] feitelijk een medewerker van de AIVD is. Voorts wijst zij erop dat deze [naam 4] gebruik maakt van een Nederlands telefoonnummer als verificatienummer en dat zijn toetsenbord op de Nederlandse taal is afgesteld. De verdachte is naar eigen zeggen uit het niets benaderd door [naam 4] , door deze AIVD-er uitgelokt en vervolgens onderwerp van onderzoek gemaakt. De AIVD heeft vervolgens - wetende dat de verdachte onderwerp van onderzoek was - niet met de politie gedeeld dat [naam 4] in werkelijkheid geen IS-terrorist was. Hiermee heeft de AIVD ontlastende informatie aan de verdediging onthouden. Dit is een schending van de fundamentele rechten van de verdachte, zodat er geen sprake meer is van een fair trial in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Gelet op het voorgaande dienen alle bewijsmiddelen die direct geraakt zijn door dit optreden van de AIVD te worden uitgesloten van het bewijs.

beoordeling verweer

Het door de raadsvrouw overgelegde FBI-memorandum van 30 mei 2018 relateert over een zekere [naam 6] die zich op Facebook ook zou uitgeven voor [naam 7] en [naam 4] . Een persoon gebruikmakend van de naam [naam 7] zou tussen december 2017 en april 2018 in (kennelijk) onderschepte chatsessies hebben bericht dat hij gemaild kan worden op het emailadres [emailadres] . Naar het oordeel van de rechtbank kan uit alleen deze informatie niet de conclusie worden getrokken dat [naam 7] ook [naam 5] is waarvan de rechtbank in de zaak 26Orem - bij gebreke van nadere transparantie - is uitgegaan dat die persoon gerelateerd is aan de AIVD. Immers is het mogelijk om op elke willekeurige naam een emailadres aan te maken; zo blijkt bijvoorbeeld ook uit het dossier dat [naam 4] voor de verdachte een emailadres aanmaakt met de naam [naam emailadres] . Bovendien kunnen meerdere personen toegang hebben of gebruikmaken van emailaccounts van anderen. De rechtbank kan dus de conclusie dat [naam 4] [naam 5] is, en het hiermee ook een medewerker van de AIVD betreft, niet onderschrijven. Er is dan ook geen reden om de Facebook-chatsessies tussen de verdachte [naam verdachte] en [naam 4] , de AIVD-informatie, dan wel enig ander bewijsmiddel van het bewijs uit te sluiten. Van uitlokking, dan wel duwen/trekken in een bepaald richting door de AIVD is dus geen sprake. Ook is gelet op het voorgaande niet gebleken dat de AIVD ontlastende informatie heeft achtergehouden en hiermee het recht op een fair trial heeft geschonden. Ook het beroep op art. 6 EVRM slaagt dus niet.

De verdediging heeft (voorwaardelijk) verzocht om [naam 4] als getuige te horen als de rechtbank niet aanneemt dat deze persoon voor de AIVD werkt. De rechtbank oordeelt hierover als volgt. Hoewel [naam 4] enige details over zichzelf aan de verdachte heeft verteld in de Facebook chats, hebben eerdere onderzoeken niet kunnen leiden naar zijn ware identiteit. Eerdere verzoeken van de verdediging tot het horen van [naam 4] zijn daarom afgewezen. Nu de raadsvrouw geen nadere gegevens heeft aangedragen of anderszins nieuwe informatie bekend is geworden, zal het verzoek ook nu worden afgewezen.

Overige verweren

De raadsvrouw heeft voorts aangevoerd dat de opmerkingen van de verdachte over het willen plegen van een aanslag vooral een kwestie van grootspraak was en dat hij indruk wilde maken op [naam 4] . Dit geldt specifiek voor het onder D ten laste gelegde.

Ten aanzien van het onder A en B ten laste gelegde is bepleit dat de verdachte van veel materiaal niet eens geweten heeft dat het op zijn telefoon stond en in het algemeen blijkt dat het materiaal niet aan één concrete (terroristische) groep te koppelen is.

Mocht de rechtbank tot een veroordeling komen van het onder A en B genoemde, dan leveren zij nog geen voorbereiding of bevordering op nu zij op zichzelf onvoldoende concreet zijn om te voldoenaan de vereisten van artikel 96 lid 2 Strafrecht. Ook de kennis voor het vervaardigen van een explosief is geen kennis die rechtstreeks wordt gebruikt bij het plegen van een aanslag. Er is onvoldoende bewijs voor een veroordeling voor voorbereiding van een terroristisch misdrijf. Er is immers niets wat op ook maar enigszins geconcretiseerde plannen wijst.

De onder C genoemde infographic met de titel “adviezen voor de mujahedin in de vijandelijke landen” kan niet voor het bewijs worden gebezigd omdat hij door [naam 4] - als medewerker van de AIVD - naar de verdachte is gestuurd. In ieder geval kan geen medeplegen of verspreiden bewezen worden verklaard omdat de verdachte de link zonder de kennis te nemen van de inhoud heeft doorgestuurd.

Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsvrouw aangevoerd dat er in het dossier niets is dat de verdachte concreet in verbinding stelt met IS of een andere...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT