Uitspraak Nº 13/2084 ZW. Centrale Raad van Beroep, 2016-08-10

ECLIECLI:NL:CRVB:2016:2997
Docket Number13/2084 ZW
Date10 Agosto 2016
CourtCentrale Raad van Beroep (Nederland)

13/2084 ZW

Datum uitspraak: 10 augustus 2016

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van

20 maart 2013, 12/5441 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[Appellante] te [woonplaats] (appellante)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. E.J. Dennekamp, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Appellante heeft nadere medische gegevens ingezonden.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 januari 2015. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Dennekamp. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door

drs. J.C. van Beek.

Na de behandeling ter zitting is geoordeeld dat het onderzoek niet volledig is geweest en is het onderzoek heropend.

Appellante is in de gelegenheid gesteld nadere medische gegevens in te dienen. Appellante heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt. Het Uwv heeft op de door appellante ingezonden stukken gereageerd met rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep.

Met toestemming van partijen is een nadere zitting achterwege gelaten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN
1.1.

Appellante heeft aanvankelijk voltijds gewerkt in de [kwekerij] van haar vader. Naar aanleiding van een ziekmelding in 1998 is zij in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Het Uwv heeft de WAO-uitkering met ingang van 15 juni 2004 ingetrokken. Appellante heeft tot eind 2004 het werk in de [kwekerij] voortgezet gedurende 20 uur per week en daarna gedurende een wisselend aantal uren. Zij heeft zich in de zomer van 2005 ziek gemeld met zwangerschapgerelateerde klachten. Van 24 februari 2006 tot 16 juni 2006 heeft zij een uitkering ontvangen op grond van de Wet arbeid en zorg. Aansluitend is zij ziek gebleven, maar zij heeft zich niet meer bij de bedrijfsarts gemeld. Haar dienstverband is op

1 januari 2007 geëindigd.

1.2.

In januari 2007 heeft het Uwv een melding ontvangen dat appellante ziek uit dienst is gegaan. Het Uwv heeft deze melding, gedateerd 21 december 2006, pas in behandeling genomen nadat appellante het Uwv met een brief van 22 april 2011 erop had gewezen dat op de melding nog geen beslissing was gevolgd.

1.3.

Appellante heeft op 16 januari 2012 het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft haar per 1 januari 2007 geschikt geacht voor de laatst verrichte arbeid. Bij besluit van 3 februari 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante over de periode

1 januari 2007 tot en met 15 april 2007 geen recht heeft op ziekengeld. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 5 juni 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard en is de beslissing gehandhaafd dat appellante op 1 januari 2007 geschikt was voor haar arbeid. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 30 mei 2012 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 11 mei 2012 ten grondslag.

2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.

3.1.

Appellante heeft...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT