Uitspraak Nº 13/520094-09. Rechtbank Amsterdam, 2015-12-10

ECLIECLI:NL:RBAMS:2015:8799
Date10 Diciembre 2015
Docket Number13/520094-09
CourtRechtbank Amsterdam (Neederland)
RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS

Parketnummer: 13/520094-09

Datum uitspraak: 10 december 2015

Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboortegegevens] ,

zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.

1 Het onderzoek ter terechtzitting
1.1.

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 22, 26 (inhoudelijke behandeling), 27 (requisitoir) en 29 oktober 2015 (pleidooi), 3 (repliek) en 4 (dupliek en laatste woord verdachte) november 2015 en 3 december 2015 (sluiting).

1.2.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie mrs. M.A. Boheur en M.J. Dontje en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. P.T.C. van Kampen, naar voren hebben gebracht.

2 Inleiding

Op 1 oktober 2007 is de Belastingdienst een onderzoek gestart naar de aangiften vennootschapsbelasting van Nawon Holding B.V. Nawon was een bedrijf dat zich richtte op beleggingen in vastgoed waarvan [naam 1] de directeur was. Uit dat boekenonderzoek kwam naar voren dat Nawon en [naam 1] gelden hadden overgemaakt voor de aanschaf en inrichting van een op naam van verdachte aangeschaft appartement in [plaats] . Verdachte was op dat moment bestuursvoorzitter van de Woningstichting Rochdale. Nawon had een deel van het woningbezit van Rochdale gekocht.

Op 27 november 2008 is een strafrechtelijk onderzoek ingesteld. Op 13 maart 2009 is namens Rochdale aangifte gedaan tegen verdachte onder meer wegens verduistering in dienstbetrekking. In de aangifte van Rochdale wordt melding gemaakt van het gebruikmaken van telefoons van Rochdale door familieleden van verdachte en het doen van privéuitgaven door verdachte met creditcards van Rochdale. De aangifte van Rochdale is voornamelijk gebaseerd op het forensisch accountantsonderzoek dat Rochdale door Deloitte heeft laten uitvoeren.

Uit het strafrechtelijk onderzoek is naar voren gekomen dat naast betalingen die door Nawon/ [naam 1] zijn verricht voor een appartement van verdachte, [naam 1] een Spaanse villa aan verdachte ter beschikking heeft gesteld en andere betalingen ten behoeve van verdachte heeft verricht. In de periode dat [naam 1] deze betalingen heeft verricht, hebben diverse vastgoedtransacties plaatsgevonden tussen Rochdale en Nawon. Dit heeft geleid tot de verdenking dat verdachte zich heeft laten omkopen door [naam 1] .

Uit het onderzoek is verder naar voren gekomen dat [naam 2] die tot 1 juni 2009 bestuurder en enig aandeelhouder van de [naam 7] was, een bedrijf dat sloopwerkzaamheden verricht, drie keer geld heeft overgemaakt naar Spanje ten behoeve van verdachte. Tevens zou verdachte twee auto’s ter beschikking hebben gekregen van [naam 7] / [naam 2] . In de periode van het ter beschikking stellen van de auto’s en de overgemaakte bedragen zijn er diverse sloopopdrachten aan [naam B.V.] , een van de werkmaatschappijen van de [naam 7] gegund door Rochdale. Een en ander heeft geleid tot de verdenking dat verdachte steekpenningen heeft aangenomen van [naam 7] / [naam 2] .

Tijdens het strafrechtelijk onderzoek heeft het Openbaar Ministerie een kopie van een factuur van [bedrijfsnaam] , de toenmalige echtgenote van verdachte, gericht aan A.M. Development International B.V, ontvangen. Deze vennootschap investeert in, ontwikkelt en beheert grootschalig gemengd gebruik van winkelcentra en binnenstedelijke projecten. In de desbetreffende factuur staat dat [bedrijfsnaam] . advieswerkzaamheden heeft verricht voor A.M. Development International B.V. Aangezien het vermoeden was dat [naam 3] geen werkzaamheden heeft verricht, is de verdenking gerezen dat zij en verdachte deze factuur valselijk hebben opgemaakt. De betaling van deze factuur heeft plaatsgevonden op de dag vóórdat een omvangrijke transactie met Rochdale werd gesloten. A.M. Development International B.V. verkoopt dan het Bruggebouw aan het Bos en Lommerplein in Amsterdam aan Rochdale voor ongeveer 38 miljoen euro en wordt gezien als een steekpenning voor verdachte.

Het onderzoek heeft verder geleid tot de verdenking dat verdachte onjuiste belastingaangiften heeft gedaan en dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan (gewoonte)witwassen. Ten slotte wordt verdachte ervan beschuldigd dat hij meineed heeft gepleegd tijdens zijn verhoor bij de Parlementaire Enquêtecommissie Woningcorporaties.

3 Tenlastelegging
3.1.

Aan verdachte is na wijzigingen van de tenlastelegging op de terechtzitting van 3 december 2014, 22 oktober 2015 en 3 november 2015 – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich, al dan niet tezamen en in vereniging met een ander of anderen, heeft schuldig gemaakt aan:

  1. Verduistering in dienstbetrekking en/of diefstal en/of oplichting (artikel 321 en 322, 310 en 326 van het Wetboek van Strafrecht).

  2. Niet-ambtelijk (passieve) omkoping, subsidiair en meer subsidiair ambtelijke (passieve) omkoping door [naam 2] en/of [naam 1] en/of A.M. Development International B.V. (artikel 328ter, 177 en 177a van het Wetboek van Strafrecht).

  3. (Gewoonte)witwassen (artikel 420bis/ter van het Wetboek van Strafrecht).

  4. Opzettelijk onjuist en/of onvolledig doen van belastingaangifte over de jaren 2003, 2005 en 2007 (Artikel 69 van de Algemene wet op de Rijksbelastingen);

  5. Valsheid in geschrift en het voorhanden hebben van een vals geschrift (artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht).

  6. Meineed ten overstaan van de Parlementaire Enquêtecommissie Woningcorporaties (artikel 207 van het Wetboek van Strafrecht).

3.2.

De tekst van de integrale (gewijzigde) tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

4.1.

De geldigheid van de dagvaarding

4.1.1.

De raadsvrouw heeft ter zitting van 22 oktober 2015 als preliminair verweer aangevoerd dat de dagvaarding ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde (gewoontewitwassen) nietig is omdat volgens haar sprake is van een obscuur libel. Zij heeft samengevat het volgende betoogd. Het is de verdediging tegen de achtergrond van het dossier volstrekt onduidelijk wat verdachte nu precies wordt verweten. Het gaat hier om een kakafonie van beschuldigingen, te weten vijf juridische gedragingen (verwerven, voorhanden hebben, overdragen, omzetten en gebruik maken), gecombineerd met negen verschillende voorwerpen/geldbedragen. Het Openbaar Ministerie dient in zo’n geval in de tenlastelegging te duiden waaruit de strafbare handeling – de verbergings- of de verhullingshandeling met betrekking tot de criminele herkomst van het voorwerp – dan zou hebben bestaan omdat eerst met die handeling sprake is van witwassen.

4.1.2.

De rechtbank heeft het verweer verworpen en als volgt overwogen. Beoordeeld moet worden of de beschuldiging van witwassen in samenhang met het dossier voldoende duidelijk is in die zin dat verdachte geacht moet worden te begrijpen waartegen hij zich moet verdedigen en het de rechtbank ook duidelijk is wat verdachte wordt verweten. Vooropgesteld moet worden dat het verbergen of verhullen geen bestanddeel is van het ten laste gelegde witwassen, te weten artikel 420bis, eerste lid onder b van het Wetboek van Strafrecht in verbinding met artikel 420ter van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank is van oordeel dat de tenlastelegging voldoet aan de vereisten van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering en dat duidelijk is waartegen verdachte zich moet verdedigen. De visie van de verdediging dat het Openbaar Ministerie gehouden is de verbergings- of verhullingshandeling in de tenlastelegging te vermelden, deelt de rechtbank niet. De vraag of sprake is geweest van een verbergings- en/of verhullingshandeling komt pas na een eventuele bewezenverklaring aan de orde als de vraag moet worden beantwoord of het bewezenverklaarde als strafbaar feit kan worden gekwalificeerd. De rechtbank merkt ten overvloede op dat aan de termen ‘verbergen en/of verhullen’, die ontleend zijn aan artikel 420bis aanhef en sub a van het Wetboek van Strafrecht, voldoende feitelijke betekenis toe komt (HR 9 september 2008, NJ 2008/496). De rechtbank verwerpt het verweer.

4.1.3.

De rechtbank heeft ter zitting van 22 oktober 2015 naar aanleiding van een daartoe strekkend verweer en overeenkomstig de vordering van het Openbaar Ministerie het onder 4 ten laste gelegde voor zover het betreft de zinsnede “en/of voordeel uit sparen en beleggen” partieel nietig verklaard. Ten aanzien van het overige onder 4 ten laste gelegde is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de inhoud van het desbetreffende zaaksdossier, het voor verdachte en rechtbank voldoende duidelijk is wat hem wordt verweten. Zij heeft het verweer van de verdediging dat dit niet het geval is daarom verworpen.

4.2.

De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

4.2.1.

De raadsvrouw heeft met betrekking tot het onder 6 ten laste gelegde (meineed) betoogd dat het Openbaar Ministerie (OM) niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van verdachte. Zij heeft hiertoe een drietal gronden aangevoerd.

1. Door verdachte onder de na te noemen omstandigheden te vragen naar mogelijk gepleegde strafbare feiten is hij door de Parlementaire Enquêtecommissie Woningcorporaties (PEC), zijnde een centraal orgaan van de Staat, aangezet tot het plegen van meineed. De Staat heeft daarmee bewust inbreuk gemaakt op een lopende strafzaak. Immers:

  1. De keuzemogelijkheid om of naar waarheid verklaren of te weigeren te verklaren, is verdachte niet voorgelegd. Daarbij komt dat niet alleen de eerste optie maar ook de tweede optie het risico op een strafrechtelijke vervolging mee brengt. Indien de enquêtecommissie volhardt in de vraag en de getuige volhardt in zijn weigering te verklaren, kan gijzeling volgen en loopt de getuige het substantiële risico op strafvervolging wegens schending van de...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT