Uitspraak Nº 13/702593-18 - 13/140949-18 - 13/145640-19 - 13/198204-18. Rechtbank Amsterdam, 2020-07-28

ECLIECLI:NL:RBAMS:2020:3761
Docket Number13/702593-18 - 13/140949-18 - 13/145640-19 - 13/198204-18
Date28 Julio 2020
CourtRechtbank Amsterdam (Neederland)

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht

Teams Strafrecht

Parketnummers: 13/702593-18 (A), 13/140949-18 (B), 13/145640-19 (C) en

13/198204-18 (D) (Promis)

Datum uitspraak: 28 juli 2020

Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,

ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [BRP-adres]

,

thans gedetineerd in [penitentiaire inrichting] te [plaats] .

Verdachte was bij de behandeling van zijn strafzaak aanwezig.

1 Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 14 juli 2020.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. J. Ang en van wat verdachte en zijn raadsman mr. R. Korver naar voren hebben gebracht.

2 Tenlastelegging

Verdachte wordt – na toegelaten wijziging – kort gezegd beschuldigd van:

A

1. de vernieling van kleding van [slachtoffer 1] op 9 oktober 2018 te Amsterdam; 2. de belediging van de ambtenaren [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] en/of [verbalisant 3] op 9 oktober 2018 te Amsterdam; 3. verzet tegen aanhouding op 9 oktober 2018 te Amsterdam; 4. mishandeling van [slachtoffer 2] op 6 september 2019 te Den Dolder 5. de bedreiging van [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 4] op 6 september 2019 te Den Dolder; 6. mishandeling van [slachtoffer 3] op 6 september 2019 te Den Dolder

B

de bedreiging van [slachtoffer 5] op 17 juli 2018 te Amsterdam;

C

mishandeling van [slachtoffer 6] op 4 september 2018 te Amsterdam;

D

Mishandeling van [slachtoffer 7] op 8 oktober 2018.

De volledige tenlasteleggingen zijn opgenomen in bijlage I bij dit vonnis en gelden als hier ingevoegd.

3 Waardering van het bewijs
3.1

Het standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie acht de feiten in zaak A, B, C en D wettig en overtuigend bewezen.

Zaak A

Verdachte heeft op 9 oktober 2018 het overhemd van aangever [slachtoffer 1] vernield. Hij trok aangever aan zijn shirt uit de auto. De getuige [getuige 1] heeft het verhaal van aangever [slachtoffer 1] bevestigd. Verdachte heeft dit feit ook deels bekend. Vervolgens heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan de belediging van de politieagenten waarna hij is aangehouden. Verdachte heeft zich hier tegen proberen te verzetten, zo blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisanten.

Op 6 september 2019 verbleef verdachte op grond van een inbewaringstelling en een rechterlijke machtiging in de kliniek [kliniek] . Tijdens zijn verblijf heeft verdachte op 6 september 2019 drie medewerkers bedreigd, en twee medewerkers ook mishandeld. Verdachte heeft eerst [slachtoffer 4] en [slachtoffer 2] het kantoor ingeduwd, waarbij hij in de deuropening bleef staan om hen uit te dagen. Verdachte heeft [slachtoffer 2] tegen het hoofd geslagen waardoor hij zijn bril verloor. Verdachte is doelbewust de keuken in gelopen waar hij twee keukenmessen heeft gepakt. Met deze keukenmessen in zijn handen heeft hij [slachtoffer 2] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] bedreigd. Toen men verdachte wilde overmeesteren is verdachte het gevecht aangegaan en heeft hij met de messen uitgehaald. [slachtoffer 3] heeft daardoor een snee in zijn oor opgelopen.

Zaak B

Op 17 juli 2018 heeft verdachte zijn moeder bedreigd. Ter terechtzitting heeft zijn moeder in de hoedanigheid van getuige verklaard dat zij zich niet bedreigd voelde door verdachte. Dit komt echter niet overeen met haar aangifte. In haar aangifte heeft zij verklaard dat zij geschrokken was van verdachte en bang voor hem was geworden. Zij heeft gedetailleerd verklaard. De bedreigingen zijn ook door de verbalisanten gehoord toen zij verdachte aanhielden wegens verstoring van de openbare orde.

Zaak C

Op 4 september 2018 heeft verdachte de tramconducteur [slachtoffer 6] mishandeld. Verdachte wilde contant zijn tramkaartje betalen. Toen [slachtoffer 6] verdachte zei dat dat niet kon en hem vroeg de tram te verlaten, is verdachte boos geworden. Hij heeft [slachtoffer 6] in zijn gezicht gestompt en tegen zijn been geschopt. Uit de letselverklaring blijkt ook dat [slachtoffer 6] letsel heeft overgehouden aan de mishandeling van verdachte. De mishandeling is ook door twee getuigen waargenomen.

Zaak D

Op 8 oktober 2018 heeft verdachte zich opnieuw schuldig gemaakt aan een mishandeling. Verdachte was boos omdat hij weggestuurd was van de dagbesteding bij de kwekerij. Hij wilde hierover praten met aangever [slachtoffer 7] . Verdachte werd echter zo boos dat hij [slachtoffer 7] heeft geduwd en geslagen. De mishandeling is door getuige [getuige 2] waargenomen.

Gelet op het bovenstaande acht de officier van justitie de feiten wettig en overtuigend bewezen.

3.2

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de feiten 3, 5 en 6 in zaak A en van het ten laste gelegde in de zaken B en C.

Ten aanzien van de bewezenverklaring van feiten 1 en 2 in zaak A en het ten laste gelegde in zaak D heeft de raadsman zich gerefereerd.

Wat betreft feit 4 in zaak heeft de raadsman een beroep gedaan op (putatief) noodweer(exces) en om de reden ontslag van alle rechtsvervolging bepleit (zie hierover paragraaf 6).

Zaak A, feit 3

Zijn aanhouding kwam volgens verdachte uit het niets. Hij is door drie politieagenten op de grond gegooid. Daar is verdachte van geschrokken en daarom heeft hij zich verzet tegen zijn aanhouding. Verdachte betwist echter ten zeerste dat hij een greep zou hebben gedaan naar een dienstwapen. De wijze van aanhouding is buiten proportioneel geweest. Er waren minder ingrijpende opties voorhanden. Uit de verklaring van verbalisant [verbalisant 3] volgt immers dat verbalisant [verbalisant 1] direct heeft aangegeven dat verdachte zou worden aangehouden, waarna hij direct door drie mensen is beetgegrepen en tegen een muur geplaatst. Dit is zeer ingrijpend en in het licht van de achtergrond van verdachte logisch dat verdachte zich hiertegen heeft verzet. De raadsman is dan ook van oordeel dat verdachte voor dit feit moet worden vrijgesproken bij het ontbreken van materiële wederrechtelijkheid.

Zaak A, feiten 5 en 6

De raadsman is van mening dat de tenlastegelegde bedreiging wellicht bewezen kan worden, maar dat de overtuiging ontbreekt. In de kliniek [kliniek] worden mensen opgevangen die een verstandelijke, dan wel lichtverstandelijke beperking hebben en die intensieve of forensische zorg nodig hebben. Van medewerkers die daar werken en die een dergelijke beroep uitoefenen mag verwacht worden dat zij iets steviger in hun schoenen staan. Verdachte dient dan ook vrijgesproken te worden van deze bedreiging.

Ook de mishandeling kan niet wettig en overtuigend bewezen worden, aldus de raadsman. Uit de aangifte van [slachtoffer 3] volgt dat het de medewerkers op enig moment is gelukt om de armen van verdachte te fixeren en hem tegen de muur aan te drukken om hem zo de messen afhandig te kunnen maken. Volgens aangever heeft verdachte nog met de messen uitgehaald waardoor hij een snee aan zijn oor heeft opgelopen. Deze snee is echter niet meer dan een kras. Het kan vaker voorkomen dat medewerkers iets oplopen. Dat hoeft niet te betekenen dat men gelijk aangifte daarvan moet doen. Verdachte heeft geen opzet gehad op de mishandeling. Hij werd immers gefixeerd en had daardoor geen tot weinig controle meer. Hij heeft in zijn emotie zijn hand bewogen. Als hij iemand heeft geraakt, is dat niet met opzet geweest en was het per ongeluk. Ook is er geen sprake van voorwaardelijk opzet. Zwaaien met een bestekmes door het mes een beetje heen en weer te bewegen, terwijl iemand wordt gefixeerd bij zijn armen en tegen een muur wordt gedrukt, kan weinig kwaad doen. Verdachte dient dan ook vrijgesproken te worden van dit feit.

Zaak B

De raadsman is van mening dat zich onvoldoende bewijs in het dossier bevindt om verdachte te kunnen veroordelen voor de bedreiging van zijn moeder. Afgezien van de aangifte is er geen bewijs dat verdachte tegen zijn moeder heeft gezegd ‘ik schiet je met vier kogels’ en/of ‘ik maak je af’. Het is volstrekt onvoldoende dat de verbalisanten het hebben gehoord van moeder, want dat komt uit één en dezelfde bron. Moeder heeft ook niet gehoord wat de verbalisanten hebben opgeschreven als bedreiging in hun proces-verbaal. Bovendien is het doel van een bedreiging om de ander bang te maken. Dit is nimmer het doel van verdachte geweest. Verdachte heeft gereageerd uit boosheid. Verder dient ook nog bekeken te worden of de bedreiging zodanig was, dat die naar objectieve maatstaven die angst ook bij moeder teweeg kan hebben gebracht. Moeder heeft in haar aangifte verklaard dat zij hevig is geschrokken en bang is geworden, maar dat is in deze situatie onvoldoende. Moeder is bekend met de verstandelijke beperking van verdachte en het gedrag dat hij vertoont als hij boos is. Gezien het feit dat moeder nadien ook weer voor verdachte heeft gezorgd en nog steeds nauw bij hem is betrokken, kan naar objectieve maatstaven niet tot de conclusie leiden dat de bedreigingen die door verdachte zouden zijn geuit angst teweeg hebben gebracht. Dit heeft moeder ook ter terechtzitting bevestigd. Om die reden dient verdachte van dit feit te worden vrijgesproken.

Zaak C

Verdachte dient ook te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde mishandeling van de tramconducteur [slachtoffer 6] wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Het slaan van verdachte is enkel door aangever gesteld. Geen van de getuigen hebben dit verklaard en het is niet op de camerabeelden te zien. De verbalisant die deze beelden heeft bekeken heeft ook verklaard dat hij...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT