Uitspraak Nº 13/710110-12. Rechtbank Amsterdam, 2016-12-15

ECLIECLI:NL:RBAMS:2016:8313
Docket Number13/710110-12
Date15 Diciembre 2016
CourtRechtbank Amsterdam (Neederland)
RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS

Parketnummer: 13/710110-12 (Promis)

Datum uitspraak: 15 december 2016

Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1972,

ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres

[GBA-adres] .

1 Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 1 februari 2016, 9, 10 en 11 november 2016 en 1 december 2016.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. H.A.M. Brok, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. A.M.C.J. Baaijens, naar voren hebben gebracht.

2 Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:

Feit 1 (zaaksdossiers [naam bedrijf 1 BV] , [naam 1] en [naam 2] ): het opzettelijk gebruik maken van valse of vervalste geschriften, te weten drie facturen, in de periode van 19 juni 2008 tot en met 30 september 2008 en/of de periode vanaf 10 augustus 2010 tot en met 16 juni 2011, op verschillende plaatsen in Nederland

en/of het valselijk opmaken of vervalsen van die drie facturen;

Feit 2 (zaaksdossier [naam bedrijf 2 BV] ): het samen met anderen opzettelijk gebruik maken van een vals of vervalst geschrift, te weten een factuur, in de periode van 1 april 2010 tot en met 31 augustus 2010, op verschillende plaatsen in Nederland

en/of het samen met anderen valselijk opmaken of vervalsen van die factuur;

Feit 3 (zaaksdossier Hypotheekfraude): het opzettelijk gebruik maken van valse of vervalste geschriften, te weten een werkgeversverklaring en een arbeidsovereenkomst, in de periode van 1 september 2010 tot en met 28 februari 2011, op verschillende plaatsen in Nederland

en/of het valselijk opmaken of vervalsen van genoemde inkomensdocumenten;

Feit 4 (zaaksdossier Hypotheekfraude): de oplichting van ABN AMRO Hypotheken Groep B.V. , in de periode van 1 september 2010 tot en met 28 februari 2011, op verschillende plaatsen in Nederland;

Feit 5 (zaaksdossier [naam 3] ): het medeplegen van verduistering van geldbedragen toebehorende aan [stichting 1] , in zijn hoedanigheid als bestuurder van die stichting, in de periode van 1 mei 2010 tot en met 30 november 2011, op verschillende plaatsen in Nederland;

Subsidiair: het medeplegen van diefstal van die geldbedragen;

Feit 6 (zaaksdossier [naam 3] ): het samen met (een) ander(en) valselijk opmaken of vervalsen van twee geldleningsovereenkomsten en een bevestiging bij de jaarrekening 2010, in de periode van 1 januari 2010 tot en met 5 december 2011, op verschillende plaatsen in Nederland;

Feit 7 (zaaksdossier [naam 3] ): het opzettelijk gebruik maken van valse of vervalst geschriften, te weten twee procuratieschema’s, een volmacht en een transactieoverzicht, in de periode van 1 mei 2010 tot en met 5 oktober 2011, op verschillende plaatsen in Nederland

en/of het valselijk opmaken of vervalsen van genoemd transactieoverzicht;

Feit 8 (zaaksdossier [naam bedrijf 3 BV] ): de oplichting van diverse personen en/of bedrijven, in de periode van 1 augustus 2011 tot en met 30 april 2012, op verschillende plaatsen in Nederland;

Feit 9 (zaaksdossier [naam bedrijf 3 BV] ): het valselijk opmaken of vervalsen van een Side-letter en een vaststellingsovereenkomst, in de periode van 1 augustus 2011 tot en met 5 april 2012, op verschillende plaatsen in Nederland

en/of het opzettelijk gebruik maken van die valse of vervalste geschriften.

De volledige tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht en maakt daarvan deel uit.

3 Voorvragen
3.1.

De geldigheid van de dagvaarding en de bevoegdheid van de rechtbank

De dagvaarding is geldig en deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten.

3.2.

De ontvankelijkheid van de officier van justitie

3.2.1.

De raadsman heeft, zakelijk weergegeven, gesteld dat het door het Openbaar Ministerie gepresenteerde bewijsmateriaal is verkregen door particuliere onderzoekers van het accountantsbureau Ernst&Young (hierna: [accountantskantoor] ) en de rechtspersoon [naam bedrijf 1 Ltd] (hierna: [naam bedrijf 1 Ltd] ) in de fase voorafgaand aan het justitieonderzoek, zonder dat bij de vergaring van dit bewijsmateriaal belangrijke strafvorderlijke rechtswaarborgen, zoals een cautie, in acht zijn genomen en verdachte werd gedwongen tot afgifte van zijn werklaptop. Door van dit onrechtmatig verkregen bewijsmateriaal gebruik te maken, is sprake van een ernstige inbreuk op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor de belangen van verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van de zaak tekort is gedaan. Daarmee is aan verdachte een eerlijk proces onthouden. Ingevolge artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) moet dit leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie in de vervolging van verdachte.

3.2.2.

De rechtbank overweegt als volgt.

Op grond van artikel 359a Sv kan de rechtbank, als blijkt dat bij het voorbereidend onderzoek belangrijke vormen zijn verzuimd die niet meer kunnen worden hersteld en waarvan de rechtsgevolgen niet uit de wet blijken, onder andere de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaren of tot bewijsuitsluiting overgaan.

De rechtbank is van oordeel dat hier geen sprake is geweest van onrechtmatig onderzoek door particulieren, zodat, om die reden al, de resultaten van dat onderzoek kunnen worden gebruikt voor het bewijs en van een niet-ontvankelijk verklaren van de officier van justitie geen sprake kan zijn.

De rechtbank leidt uit het dossier het volgende af. Verdachte is op 11 juni 2011 door zijn voormalige werkgever [naam bedrijf 1 Ltd] op non-actief gesteld, gevolgd door ontslag op staande voet op 14 juni 2011. De afdeling Global Security van [naam bedrijf 1 Ltd] heeft zonder toestemming de werkcomputer van verdachte onderzocht. Uit dit onderzoek zijn diverse onregelmatigheden naar voren gekomen. Zo zijn vermoedelijk valse facturen aangetroffen die door [naam bedrijf 1 Ltd] bleken te zijn betaald. [naam bedrijf 1 Ltd] stelt hierdoor schade te hebben geleden. In de werkcomputer van verdachte zijn ook mogelijke onregelmatigheden geconstateerd ten aanzien van zijn werkzaamheden voor de [stichting 1] (hierna: [stichting 1] ). De onderzoeksresultaten van [naam bedrijf 1 Ltd] hebben geleid tot de aangifte door [naam bedrijf 1 Ltd] op 25 juli 2011 en een aanvullende aangifte op 29 november 2011.

De voorzitter van [stichting 1] is in november 2011 door [accountantskantoor] op de hoogte gesteld van mogelijke oplichting van [stichting 1] door verdachte. Er heeft op 5 december 2011 een bestuursvergadering plaatsgevonden waarbij verdachte, zonder cautie of te zijn gewezen op mogelijkheid van rechtsbijstand, is geconfronteerd met de bevindingen van [accountantskantoor] . Tijdens deze vergadering heeft verdachte verteld dat hij geld van [stichting 1] heeft onttrokken. In opdracht van [stichting 1] heeft [accountantskantoor] vervolgens een onderzoek met diverse interviews van alle betrokkenen uitgevoerd. Er zijn ook door [stichting 1] de eigen bankafschriften bij de SNS-bank opgevraagd. Dit onderzoek heeft geleid tot een rapport van feitelijke bevindingen en uiteindelijk in een aangifte door [stichting 1] op 8 februari 2013.

Naar aanleiding van onder meer de aangiftes van [naam bedrijf 1 Ltd] en [stichting 1] heeft het Openbaar Ministerie besloten een strafrechtelijk onderzoek in te stellen. Het Openbaar Ministerie heeft in het belang van het strafrechtelijk onderzoek van [naam bedrijf 1 Ltd] en [stichting 1] krachtens artikel 126nd Sv gevorderd de reeds door hen vergaarde informatie te verstrekken. Nadat het Openbaar Ministerie deze informatie had ontvangen, nader onderzoek had verricht en het dossier had opgesteld, is de verdediging op adequate wijze in de gelegenheid gesteld om zich tegen de ontstane verdenking te verdedigen. Verdachte heeft zowel bij de politie – in het bijzijn van zijn advocaat en nadat hij op zijn zwijgrecht was gewezen – als ter terechtzitting een bekennende verklaring afgelegd.

De rechtbank is van oordeel dat de hiervoor geschetste gang van zaken op geen enkel onderdeel een onrechtmatig handelen oplevert door [naam bedrijf 1 Ltd] en/of [stichting 1] jegens verdachte. Daarbij wordt in ogenschouw genomen dat geen rechtsregel voorschrijft aan onderzoekers als hier aan de orde om bij een gesprek over mogelijke onregelmatigheden binnen het bedrijf respectievelijk stichting een cautie te geven, dat [naam bedrijf 1 Ltd] als werkgever van verdachte bevoegd was de werkcomputer te onderzoeken en dat het bestuur van [stichting 1] uiteraard bevoegd is de eigen bankafschriften op te vragen. Het Openbaar Ministerie heeft vervolgens met gebruikmaking van eigen strafvorderlijke bevoegdheden de onderzoeksbevindingen vervolgens opgevraagd.

Het verweer wordt verworpen en de rechtbank verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van verdachte.

3.3.

Schorsing van de vervolging

De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4 Beoordeling van de ten laste gelegde feiten
4.1.

Het standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft zich, zoals weergegeven in het door haar ter terechtzitting overgelegde requisitoir, op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen.

4.2.

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft geen bewijsverweer gevoerd.

4.3.

Het oordeel van de rechtbank

Op grond van de bekennende verklaring van verdachte en de overige bewijsmiddelen die in...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT