Uitspraak Nº 13.736003-15_. Rechtbank Amsterdam, 2015-07-21

ECLIECLI:NL:RBAMS:2015:6214
Docket Number13.736003-15_
Date21 Julio 2015
CourtRechtbank Amsterdam (Neederland)
RECHTBANK AMSTERDAM, INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

parketnummer: 13.736003-15

RK nummer: 15/4265

Datum uitspraak: 21 juli 2015

UITSPRAAK

op de vordering ex artikel 18 van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (hierna: WOTS), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van

29 juni 2015 en strekt onder meer tot het verlenen van verlof tot tenuitvoerlegging in

Nederland van een rechterlijke beslissing van het Landgericht Kleve (Bondsrepubliek Duitsland) van 30 oktober 2014. Deze rechterlijke beslissing houdt in de veroordeling tot de vrijheidsbenemende straf voor de duur van 10 jaren en een verruimde voordeelsontnemingsmaatregel ter hoogte van € 300.000 van:

[veroordeelde] ,

geboren te [geboorteplaats] (Nederland) op [geboortedag] 1988,

verblijvende aan het adres: [adres] ,

verder te noemen: veroordeelde.

1 Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 7 juli 2015. Daarbij zijn de veroordeelde, zijn raadsman, mr. R. Malewicz, advocaat te Amsterdam en de officier van justitie,
mr. R.A. Bosman, gehoord.

De officier van justitie heeft uitdrukkelijk kenbaar gemaakt dat de vordering ex artikel 18 van de WOTS niet ziet op de voordeelsontnemingsmaatregel ter hoogte van 300.000 euro en dat deze in een afzonderlijke procedure wordt aangebracht.

De rechtbank zal in deze procedure dan ook geen beslissing nemen over de omzetting van de in Duitsland opgelegde ontneming van 300.000 euro wegens wederrechtelijk verkregen voordeel.

2 Identiteit veroordeelde

Veroordeelde heeft ter zitting verklaard dat zijn personalia als bovengenoemd, juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3 Toelaatbaarheid

De autoriteiten van Bondsrepubliek Duitsland hebben de overdracht en tenuitvoerlegging verzocht van de rechterlijke beslissing van het Landgericht Kleve van 30 oktober 2014.

Veroordeelde heeft van 20 mei 2014 tot aan zijn overlevering op 26 mei 2014 aan Bondsrepubliek Duitsland in overleveringsdetentie in Nederland verbleven.

Veroordeelde is vanaf 26 mei 2014 in Bondsrepubliek Duitsland gedetineerd geweest, waarna hij in het kader van het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen naar Nederland is overgebracht. Na aankomst in Nederland op 1 juli 2015 is hij door de officier van justitie in verzekering gesteld, waarna hij op 1 juli 2015 door de rechter-commissaris in bewaring is gesteld. Vervolgens heeft de rechter-commissaris op 1 juli 2015 de schorsing van de bewaring onder voorwaarden bevolen met ingang van het moment dat de door de rechter-commissaris vastgestelde borgsom, ter grootte van € 5.000,- is gestort op de rekening van [naam] .

Veroordeelde heeft de Nederlandse nationaliteit.

De rechterlijke beslissing voornoemd is onherroepelijk en voor tenuitvoerlegging vatbaar.

4 Dubbele strafbaarheid

Volgens de bewezenverklaring in het Duitse vonnis heeft veroordeelde zich schuldig gemaakt aan de handel in verdovende middelen in een niet geringe hoeveelheid als lid van een bende. De rechtbank leidt dit af uit de bewoordingen van het vonnis, waarin in de aanhef wordt gesproken van bendematige handel, de bewoordingen van de toegepaste Duitse strafbepaling die zowel ziet op handel als op in- en uitvoer en de kwalificatie ‘bendematige handel’ die de Duitse autoriteiten in het Europees arrestatiebevel hebben opgenomen bij het aankruisen van het lijstfeit handel in verdovende middelen. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat de Duitse rechter veroordeelde een straf heeft opgelegd voor de handel in verdovende middelen en niet voor de in- en uitvoer daarvan en zal in dat licht de strafbaarheid naar Nederlands recht beoordelen. Het ging blijkens voornoemde rechterlijke beslissing om synthetische drugs, waaronder MDPV.

De rechtbank constateert dat de rechterlijke beslissing waarvan tenuitvoerlegging wordt gevraagd is gewezen ten aanzien van feiten die naar Duits recht strafbaar zijn.

De rechtbank beoordeelt in het licht van de uitspraak van de Hoge Raad van 20 mei 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BD1852) het in artikel 3, eerste lid onder c , WOTS en artikel 3, eerste lid onder e, VOGP vervatte vereiste van strafbaarheid van de feiten naar Nederlands recht naar strafbaarheid ten tijde van de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging.

Het standpunt van de raadsman

De raadsman heeft gesteld dat de onderhavige WOTS zaak bijzonder is te noemen in verband met de veranderde regelgeving en de uitspraak van het Europese Hof van Justitie van 10 juli 2014.

Cliënt werd door de rechtbank aan Duitsland overgeleverd onder de kwalificatie medeplegen overtreding Geneesmiddelenwet. Daarna volgde de uitspraak van het Europees Hof van Justitie van 10 juli 2014 en een daaropvolgende uitspraak van de Rechtbank Haarlem van april 2015, op grond waarvan synthetische cannabinoïden waarvan hier sprake is, niet (langer) onder de Geneesmiddelenwet kunnen worden geschaard. Met ingang van 1 juli 2015 is de Opiumwet gewijzigd waardoor de zaak van cliënt opeens kantelde en onder lijst 1 van de Opiumwet viel voor wat betreft het middel MDPV. Volgens de raadsman is cliënt een speelbal van veranderde regelgeving geworden. Door de fictie van de ware Europese rechtsruimte is de materiële gedachte achter het legaliteitsbeginsel volledig geschonden. Daarmee is sprake van een schending van het materiële legaliteitsbeginsel, te weten schending van het beginsel van rechtszekerheid en het verbod van willekeur van een nogal grillige overheid die steeds de spelregels aanpast.

De raadsman meent dat omzetting dient plaats te vinden voor zover de rechterlijke beslissing ziet op het middel MDPV en dat de bewezenverklaarde gedragingen van veroordeelde ten aanzien van de overige stoffen op dit moment niet strafbaar zijn naar Nederlands recht. Immers de overige stoffen vallen niet onder de Opiumwet en niet onder de generieke bepaling van de Geneesmiddelenwet gelet op de uitspraak van het Europese Hof van Justitie van 10 juli 2014. Voorts stelt de raadsman, onder verwijzing naar de paragraaf “pleegdatum” in de rechterlijke beslissing, de pleegdatum op 1 dag waardoor van een criminele organisatie geen sprake kan zijn. De raadsman verzoekt de rechtbank deze zaak dan ook te kwalificeren als het medeplegen van overtreding van de Opiumwet, te weten het aanwezig hebben van een...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT