Uitspraak Nº 13/845018-12. Rechtbank Amsterdam, 2017-03-15

ECLIECLI:NL:RBAMS:2017:1625
Date15 Marzo 2017
Docket Number13/845018-12
CourtRechtbank Amsterdam (Neederland)
RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS

Parketnummer: 13/845018-12

Datum uitspraak: 15 maart 2017

Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboorteplaats] 1966,

zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,

postadres [postadres] .

1 Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 1 maart 2017.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R. Hart en van wat verdachte en zijn raadsman mr. D.V.A. Brouwer naar voren hebben gebracht.

2 Tenlastelegging
2.1

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan

1. Het doen van onjuiste of onvolledige aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2004, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven en/of

Valselijk opmaken van een aangifte inkomstenbelasting;

2. Als feitelijk leidinggevende (een) onjuiste aangifte(-n) vennootschapsbelasting (laten) doen over de jaren 2004 en/of 2005, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven en/of

Feitelijk leidinggeven aan het valselijk opmaken of laten opmaken van (een) aangifte(-n) vennootschapsbelasting;

3. Medeplegen van valsheid in geschrift, gepleegd in authentieke akten, meermalen gepleegd;

4. Medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een valse of vervalste authentieke akte, meermalen gepleegd

5. Medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd

6. Medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een vals of vervalst geschrift, meermalen gepleegd

7. Witwassen

2.2.

De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3 Feiten en omstandigheden

Stichting Huizenbezit HVO, verder HVO, heeft begin 2004 haar bedrijfspand aan de [adres] te [plaats] te koop aangeboden. Namens haar trad op makelaar [naam makelaar] . Deze heeft in maart 2004 met een zekere [naam 2] over een prijs van één miljoen euro overeenstemming bereikt. [naam 2] vertegenwoordigde hierbij verdachte.

Op 24 maart 2004 heeft verdachte aan medeverdachte [naam medeverdachte] , notaris te Amsterdam, een fax gestuurd waarin hij hem heeft gevraagd een koopakte voor het pand op te maken waarbij de koper zou zijn Vondel Vastgoed Holding BV, hierna Vondel BV, of een nader te noemen meester. Verdachte was via zijn Antilliaanse vennootschap Wolniar Investments NV, verder Wolniar NV, enig aandeelhouder van Vondel BV en had daarover feitelijk de leiding. Aan [naam medeverdachte] maakte verdachte tevens kenbaar dat het de bedoeling was het pand te splitsen opdat daarin verschillende voor bewoning geschikte appartementen zouden kunnen worden gesticht.

[naam medeverdachte] heeft vervolgens onder meer de gemeente Amsterdam gevraagd te bevestigen dat geen splitsingsvergunning was vereist. Voorts heeft hij een koopakte opgemaakt volgens welke [naam 2] voor zich of een nader te noemen meester het pand kocht voor de eerder genoemde prijs; levering zou plaatsvinden op 1 september 2004. [naam 2] en [naam makelaar] hebben de akte ondertekend en [naam medeverdachte] heeft deze op 10 mei 2004 in het kadaster laten inschrijven.

Op 30 augustus 2004 heeft [naam medeverdachte] een nota van afrekening opgemaakt ten aanzien van de levering van het pand op 1 september 2004. Deze nota is gericht aan HVO.

De levering is toen niet doorgegaan. Volgens twee door [naam medeverdachte] opgemaakte, maar niet gepasseerde leveringsakten zouden van de twaalf appartementsrechten waaruit het pand bestond, vijf voor een koopprijs van in totaal 100.000 euro worden geleverd aan verdachte en zeven voor een koopprijs van in totaal 900.000 euro aan een dochtervennootschap van Vondel BV, Sental Amsterdam BV, verder Sental BV. [naam makelaar] heeft verklaard dat hij de levering heeft belet omdat er geen zakelijke grond was om hieraan mee te werken.

Op 2 september 2004 heeft [naam directeur] , directeur van Sental BV, ten kantore van [naam medeverdachte] een volmacht voor de aankoop van het pand voor één miljoen euro ondertekend.

Op instructie van verdachte heeft een medewerker van Vondel BV de volgende dag aan [naam medeverdachte] bericht dat een zekere [naam 1] het pand zou kopen en afnemen voor één miljoen euro en dat deze het pand dezelfde dag zou doorverkopen en leveren tegen een prijs van 1,85 miljoen euro aan Sental BV, waarbij Sental BV de door haar aan [naam 1] verschuldigde koopsom met hem zou verrekenen. [naam 1] heeft later verklaard en verdachte heeft bevestigd dat sprake was van een schijnconstructie omdat [naam 1] in werkelijkheid optrad voor verdachte.

Later heeft verdachte aan Sental BV de instructie doen geven een schuld van 850.000 euro (het verschil tussen de voor HVO bestemde koopsom en de door Sental BV volgens de met [naam 1] gesloten overeenkomst verschuldigde koopsom) te boeken ten gunste van Wolniar NV in de rekening-courant die Wolniar NV aanhield bij Sental BV.

[naam medeverdachte] heeft de koopakten en leveringsakten van de zojuist omschreven ABC transactie opgemaakt en op 6 september 2004 laten passeren, waarna hij de leveringsakten in het kadaster heeft doen inschrijven. Op 4 november 2004 is er nog een herstelakte opgemaakt en verleden omdat door een vergissing te weinig appartementsrechten waren geleverd.

In verband met de wijzigingen in de transacties zijn steeds nieuwe nota’s van afrekening opgemaakt en verzonden aan Sental BV. Ten slotte heeft [naam medeverdachte] voor zijn werkzaamheden declaraties verzonden die zijn betaald.

Verdachte heeft op 4 april 2006 zijn aangifte Inkomstenbelasting schriftelijk ingediend bij de Belastingdienst, welke aangifte op 7 april 2006 is ontvangen bij de Belastingdienst. Op 1 april 2006 heeft de Belastingdienst de aangifte Vennootschapsbelasting over het jaar 2004 van Vondel BV elektronisch ontvangen en op 18 juni 2007 is de aangifte Vennootschapsbelasting over het jaar 2005 van Vondel BV elektronisch ontvangen.

Uit de aangifte Inkomstenbelasting 2004 blijkt dat verdachte de winst over de transactie met de [adres] niet bij zijn inkomsten heeft opgegeven, noch heeft opgegeven dat hij vorderingen had. Uit de aangiften Vennootschapsbelasting van Vondel BV blijkt dat de transactie in 2004 (door werkmaatschappij Sental BV) tegen een aankoopprijs van 1,85 miljoen euro is opgenomen en geactiveerd, hetgeen ook gevolgen heeft voor de aangifte Vondel BV van 2005.

4 Voorvragen
4.1

Partiële nietigheid van de dagvaarding ten aanzien van feit 7

4.1.1

Standpunt van het openbaar ministerie

De officier van justitie heeft in haar requisitoir gesteld dat het evident is dat het verwijt van witwassen mede ziet op het bedrag dat verdachte aan fiscaal voordeel heeft genoten door de transactie met de [adres] niet op te nemen in zijn aangifte Inkomstenbelasting en de aangifte Vennootschapsbelasting. Van de gestelde nietigheid van de tenlastelegging van feit 7, voor zover het dit bedrag betreft, kan daarom geen sprake zijn.

4.1.2

Standpunt van de verdediging

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat uit de tekst van de tenlastelegging ten aanzien van het witwassen niet kan worden begrepen dat de officier van justitie hiermee tevens heeft bedoeld het witwassen van het belastingvoordeel. De verdediging is er steeds vanuit gegaan dat de beschuldiging ziet op het bedrag van de vordering van Vondel BV die in rekening courant is geboekt bij Wolniar NV. Voor zover de tenlastelegging tevens ziet op het belastingvoordeel is de tenlastelegging nietig, nu de verdediging zich hierop niet heeft kunnen voorbereiden.

4.1.3

Oordeel van de rechtbank

Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat uit de tenlastelegging niet duidelijk blijkt dat de verweten gedraging witwassen mede zou zien op de hierboven vermelde door verdachte behaalde fiscale voordeel. Dit wordt niet anders wanneer de onderliggende stukken van het dossier worden meegenomen in de beoordeling. Dit betekent dat niet verwacht kan worden dat verdachte zich op dit verwijt heeft voorbereid, en dat het niet als onderdeel van de witwasbeschuldiging kan worden meegenomen. Dit leidt echter niet tot een partiele nietigverklaring van de ten laste legging, nu dit specifieke verwijt daar niet expliciet in vermeld staat.

4.2

Ontvankelijkheid van de officier van justitie ten aanzien van het onder 1 en 2 tweede alternatief cumulatief ten laste gelegde

4.2.1

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft verklaard kennis te hebben genomen van eerdere uitspraken van de rechtbank Amsterdam, waarin de rechtbank de vervolgingsuitsluitingsgrond van artikel 69, vierde lid van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) ook van toepassing heeft verklaard ten aanzien van artikel 225 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). De rechtbank heeft in deze eerdere zaken geoordeeld dat als het opmaken van de aangifte en het (elektronische) verzenden hiervan volledig met elkaar samenvallen, grond bestaat om de vervolgingsuitsluitingsgrond ook voor artikel 225 lid 1 Sr aan te nemen. In de onderhavige zaak is van een samenval van rechtsmomenten echter geen sprake. Artikel 225 lid 1 Sr ziet op het opmaken van de aangiften en dat is niet de indieningshandeling, die op een later moment heeft plaatsgevonden. Van niet ontvankelijkheid is dan ook geen sprake.

4.2.2

Standpunt van de verdediging

De verdediging stelt dat de officier van justitie op grond van de zojuist bedoelde uitspraken van de rechtbank van Amsterdam niet ontvankelijk dient te worden verklaard ten aanzien van het onder 1 en 2 tweede alternatief cumulatief ten laste gelegde feit.

4.2.3

Het oordeel van de...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT