Uitspraak Nº 15/00509. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 2017-05-30

ECLIECLI:NL:GHARL:2017:4571
Date30 Mayo 2017
Docket Number15/00509
CourtGerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Nederland)
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem

nummer 15/00509

uitspraakdatum: 30 mei 2017

Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] BV te [Z] (hierna: belanghebbende)

en het incidentele hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Enschede (hierna: de Inspecteur)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 24 maart 2015, nummer AWB 13/3880, in het geding tussen belanghebbende, de Inspecteur

en

de Minister van Veiligheid en Justitie (hierna: de Staat)

1 Ontstaan en loop van het geding
1.1

Belanghebbende heeft voor de maand oktober 2012 op aangifte een bedrag aan belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) voldaan.

1.2

Belanghebbende heeft tegen de voldoening op aangifte bezwaar gemaakt.

1.3

Belanghebbende heeft tegen het uitblijven van uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank).

1.4

Belanghebbende heeft voorts de Inspecteur schriftelijk in gebreke gesteld voor het uitblijven van de uitspraak op bezwaar en gesteld dat de Inspecteur voor elke dag dat hij in gebreke is een dwangsom zal verbeuren.

1.5

De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar gedagtekend 20 november 2013 het bezwaar van belanghebbende tegen de voldoening op aangifte ongegrond verklaard. De Inspecteur heeft geen dwangsombeschikking afgegeven.

1.6

De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard voor zover het gericht is tegen het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar en het uitblijven van een dwangsombeschikking en heeft vastgesteld dat de Inspecteur aan belanghebbende een dwangsom van € 1.260 heeft verbeurd. De Rechtbank heeft het beroep voor het overige ongegrond verklaard.

1.7

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft bij zijn verweerschrift incidenteel hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft schriftelijk haar zienswijze naar voren gebracht. Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend en de Inspecteur een conclusie van dupliek. Voorts hebben partijen nadere stukken overgelegd.

1.8

Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.

1.9

Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 9 maart 2017 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord: mr. [A] RB als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, mr. [B] , bijgestaan door mr. [C] , [D] , [E] en mr. [F] .

1.10

Ter zitting van het Hof zijn gelijktijdig de zaken behandeld met de hierna te noemen kenmerknummers van het Hof: 15/00506, 15/00507, 15/00508, 15/00509, 15/00510, 15/00511, 15/00512, 15/00513, 15/00514, 15/00515, 15/00942, 15/01468 en 15/01472.

1.11

Belanghebbende heeft ter zitting, met instemming van de wederpartij, een pleitnota met bijlagen overgelegd. De Inspecteur heeft, met instemming van de wederpartij, ter zitting een nader stuk overgelegd.

1.12

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten
2.1

Belanghebbende handelt in auto’s van in het zogenoemd hogere segment gelegen merken. Belanghebbende is geen erkende autodealer. Ten einde auto’s vanuit Duitsland naar Nederland te importeren, maakt belanghebbende onder meer gebruik van in Duitsland gevestigde vennootschappen. Deze vennootschappen kopen de auto’s in die vervolgens via belanghebbende aan Nederlandse klanten worden doorverkocht.

2.2

Aan belanghebbende is krachtens artikel 8 van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: de Wet BPM) vergunning verleend om per tijdvak van een kalendermaand aangifte te doen.

2.3

Belanghebbende heeft in de maand oktober 2012 vanuit Duitsland de hierna te noemen personenauto’s (hierna: de auto’s) naar Nederland overgebracht en deze doen registreren in het krachtens de Wegenverkeerswet 1994 aangehouden kentekenregister. In verband hiermee heeft zij, aan de hand van de data van eerste toelating en de tabel bij artikel 10 van de Wet BPM, kortingspercentages toegepast ter zake van de afschrijving en daarop de aangifte gebaseerd.

2.4

Ter onderbouwing van haar in bezwaar ingenomen stelling dat de door haar voldane BPM meer bedraagt dan het restant aan BPM dat nog drukt op vergelijkbare, reeds in Nederland geregistreerde personenauto’s, heeft belanghebbende een overzicht van de handelsinkoopwaarden van de auto’s overgelegd, afkomstig van [G] Auto B.V. (hierna: [G] ), uitgaande van zogenoemde marge-auto’s.

2.5

De Inspecteur heeft ter zake van de voldoening op aangifte het standpunt ingenomen dat de door belanghebbende gebezigde koerslijsten van [G] in het onderhavige geval niet bruikbaar zijn omdat daarin, aldus de Inspecteur, geen daadwerkelijk gerealiseerde transacties zouden zijn verwerkt van zeer jonge auto’s van exclusieve merken.

2.6

Op 21 september 2010 heeft de Staatssecretaris van Financiën – voor zover hier van belang – de volgende toelichting gegeven op zijn besluit af te zien van cassatie tegen een uitspraak van dit Hof gedagtekend 3 augustus 2010, nr. 09/00244, ECLI:NL:GHARN:2010:BN4420:

“Het verwijzingshof oordeelt dat de inspecteur, met verwijzing naar Autotelex en AutotelexPRO, onvoldoende aannemelijk maakt dat het restant BPM in de inkoopprijzen van referentieauto's € 9.994 bedraagt, zodat ook de door B verschuldigde BPM op dat bedrag gesteld moet worden. Gelet op de totstandkoming van die gegevens kunnen die niet leiden tot de inkoopprijs die een handelaar betaalt voor een referentieauto. Vervolgens is dan de vraag of B's berekening van het verschuldigde bedrag aan BPM kan worden gevolgd. Volgens het hof is dat inderdaad het geval. B maakt gebruik van het XRAY-inruilwaardesysteem (een landelijk erkend systeem voor autohandelaren ter bepaling van de inruilwaarde van gebruikte auto's). Hij maakt voldoende aannemelijk dat in dit geval de uit het XRAY-inruilwaardesysteem geputte inkoopprijs de inkoopprijs weergeeft die handelaren zouden betalen voor referentieauto's. Aan de hand van de netto catalogusprijs, de over deze prijs berekende BPM en de inkoopprijs van de referentieauto, kan het restant van de BPM berekend worden. Het gelijk is aan B (rolnr. 2009/00244).

De minister laat weten dat hij afziet van cassatie. Ter toelichting merkt hij op dat de hofuitspraak geen blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en voor het overige sterk is verweven met waarderingen van feitelijke aard. Het feitelijke oordeel van het hof is mede tot stand gekomen aan de hand van de aan de feitenrechter voorbehouden waardering van bewijsmiddelen. Het oordeel is in het licht hiervan niet onbegrijpelijk en kan in cassatie dan ook niet met kans op succes worden bestreden. Hierbij moet worden bedacht dat in cassatie geen hernieuwd feitenonderzoek kan plaatsvinden. Het berusten in deze uitspraak impliceert voorshands ook dat het zogenoemde XRAY inruilwaardesysteem in beginsel kan worden aanvaard als maatgevend voor het bepalen van de inkoopwaarde van voor de BPM aan te geven motorrijtuigen. Overigens zal nog wel in overleg met de branche worden bezien of de inkoopwaarde van een auto eenduidiger kan worden bepaald.

Toelichting minister van 17 september nr. DGB 2010-5248 n.a.v. uitspraak hof Arnhem na verwijzing van 3 augustus 2010, bpm 1992 9 en 10 en EG-verdrag 90”

2.7

In het kader van het gebruik van [G] heeft overleg plaatsgevonden tussen de directeur van [G] , de heer [H] (hierna: [H] ) en de Inspecteur. In dat kader heeft [H] op 19 november 2010 de volgende mail aan de Inspecteur, in de persoon van [I] (plaatsvervanger projectleider transitie BPM; hierna: [I] ) gezonden:

“Graag even uw aandacht voor het volgende, XRAY ontvangt inmiddels veel aanvragen voor het aanleveren van historische restwaarde calculaties. (…). Onze klanten willen een garantie dat de aangifte ook daadwerkelijk geaccepteerd zal worden. Natuurlijk kan ik die garantie niet afgeven, en ik verwacht ook niet dat de belastingdienst op voorhand die garantie afgeeft. Ik ga er echter wel vanuit dat alle belastingkantoren inmiddels richtlijnen hebben dat een XRAY calculatie, mits op de juiste wijze uitgevoerd, als geldig bewijs wordt gezien. De goede contacten die er vanuit XRAY met de verschillende backoffices zijn, geven ook geen enkele reden om hieraan te twijfelen. Ook zijn de ervaringen van mijn klanten tot dusver ook erg positief, met uitzondering van een aantal klanten die via het kantoor Enschede (?) aangiftes doen. Daar schijnt geen duidelijk beleid te zijn mbt de acceptatie van XRAY. Graag verneem ik van u wat de reden is voor deze afwijking van het landelijke beleid.”

Op 22 november 2010 heeft [I] per mail het volgende aan [H] geantwoord:

“Inzake uw onderstaande mailbericht kan ik u als volgt berichten: Aan de uitvoeringspraktijk van de Belastingdienst is uitgedragen dat XRAY een in de handel algemeen toegepaste koerslijst voor de inkoop van gebruikte motorrijtuigen door wederverkopers in Nederland is, en als zodanig kan worden aangewend en toegepast in het BPM-aangifteproces. Hierover kan en mag geen misverstand meer bestaan. Uw opmerking over de klantervaringen aan het kantoor Enschede kan ik moeilijk plaatsen. Mogelijk dat u mij daarover meer specifieke informatie kunt geven.”

2.8

Tot de stukken van het geding behoort voorts een mail van 12 juni 2013 van [H] aan [I] . Hierin staat, voor zover van belang, het volgende vermeld:

“Naar aanleiding van het prettige gesprek (…) waarbij wij uitgebreid gesproken hebben over het acceptatiebeleid van de belastingdienst inzake XRAY en met name het afwijkende acceptatiebeleid betreffende kantoor Enschede, stuur ik hierbij een aanvullende onderbouwing van de twee besproken vraagstukken te weten:

  1. Waardering “jong/exclusief” in XRAY

  2. ...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT