Uitspraak Nº 15/05468. Hoge Raad, 2017-12-19

ECLIECLI:NL:HR:2017:3189
Date19 Diciembre 2017
Docket Number15/05468

19 december 2017

Strafkamer

nrs. S 15/05221, S 15/05468, S 16/00460, S 16/03360, S 16/03367 en S 16/03372

ES

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op de beroepen in cassatie tegen de arresten van het Gerechtshof Den Haag van 14 oktober 2015, nummers 22/000260-13, 22/000391-13, 22/000448-13, 22/000261-13, 22/000422-13 en 22/000390-13, in de strafzaken tegen:

[Jane H.] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974;

[Appie T.] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974;

[Ahmed L.] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975;

[Carien N.] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973;

[Anil B.] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975 en

[Jenny L.] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975.

1 Geding in cassatie

De beroepen zijn ingesteld door de verdachten. Namens dezen hebben G.G.J. Knoops en E. Vogelvang, beiden advocaat te Amsterdam, in alle zaken bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur in de zaak 15/05468 is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft in alle zaken geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot verwijzing naar een aangrenzend hof opdat de zaak op de voet van art. 472, tweede lid, Sv opnieuw zal worden berecht en afgedaan.

2 Voorgeschiedenis
2.1.

De conclusie van de Advocaat-Generaal houdt onder 4.1 omtrent de toedracht van het feit dat tot de veroordeling van de verdachten heeft geleid, het volgende in:

"Blijkens de door het hof gebezigde bewijsmiddelen heeft zich in deze zaak het volgende afgespeeld. Op 4 juli 1993 te 11.00 uur is door de politie een dode vrouw aangetroffen op de vloer van de keuken van een Chinees restaurant genaamd [de P.] , gelegen aan de [b-straat 1] te Breda. De vrouw, die naar later bleek [mw. M.] te zijn (ook wel ' [mw. M.] ' genoemd), had een blauw gekleurd voorhoofd, verwondingen aan het (achter)hoofd, bloedverlies uit neus en mond, blauwe plekken op diverse plaatsen, ribbreuken en bleek te zijn gewurgd. Het overlijden heeft waarschijnlijk plaatsgevonden in de periode tussen 04.15 uur en 08.15 uur. Op de vloer lag een kooktoestel. De gokkast in de hal was opengebroken en de geldlade lag op de grond. Het slachtoffer was de vrouw/moeder van de eigenaren van het restaurant en had een eigen sleutel. De toegangsdeur van het afhaalgedeelte was niet op slot. Het slachtoffer sliep in de nacht van 3 op 4 juli 1993 in het huis van haar zoon om op haar kleinkinderen te passen. De zoon en schoondochter waren die nacht niet in hun huis aanwezig."

2.2.

De mannelijke verdachten in deze zaak – [Appie T.] , [Ahmed L.] en [Anil B.] – zijn, kort gezegd, veroordeeld voor het medeplegen van gekwalificeerde doodslag. [Jane H.] , [Carien N.] en [Jenny L.] (hierna: de vrouwelijke verdachten) zijn veroordeeld ter zake van medeplichtigheid aan dat misdrijf.

2.3.

De procesgang in de onderhavige zaken is als volgt geweest:

i) de Rechtbank te Breda heeft

- de verdachten [Jane H.] en [Jenny L.] ieder bij vonnis van 26 juli 1994 veroordeeld;

- de verdachte [Carien N.] bij vonnis van 11 oktober 1994 veroordeeld;

- de mannelijke verdachten ieder bij vonnis van 2 november 1994 veroordeeld;

ii) de mannelijke verdachten en de verdachte [Jenny L.] hebben hoger beroep ingesteld;

iii) bij arresten van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 11 juli 1995 zijn de mannelijke verdachten en de verdachte [Jenny L.] in hoger beroep opnieuw veroordeeld;

iv) de mannelijke verdachten hebben beroep in cassatie ingesteld;

v) de Hoge Raad heeft bij arresten van 10 september 1996 deze beroepen in cassatie verworpen;

vi) op verzoek van de toegangscommissie van de CEAS (Commissie evaluatie afgesloten strafzaken) is in 2009 door het Openbaar Ministerie aanvullend forensisch-technisch onderzoek verricht en vervolgens heeft in 2010 en 2011 onder leiding van de Advocaat-Generaal bij de Hoge Raad D.J.C. Aben in het kader van de beoordeling van de mogelijkheid tot herziening van de onherroepelijke veroordelingen, een evaluatieonderzoek plaatsgevonden;

vii) op 5 juni 2012 heeft de Advocaat-Generaal Aben vorderingen ingediend strekkende tot herziening van de veroordelingen van de verdachten;

viii) naar aanleiding van het op 26 juni 2012 uitgesproken tussenarrest van de Hoge Raad heeft de Advocaat-Generaal Aben de Hoge Raad desgevraagd op 21 augustus 2012 aanvullend geïnformeerd dat de vordering tot herziening niet tegen de wil van de veroordeelden ingaat;

ix) bij arrest van 18 december 2012 heeft de Hoge Raad de vordering tot herziening in alle zaken gegrond verklaard vanwege een gegeven als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder c, Sv en de zaken verwezen naar het Gerechtshof Den Haag teneinde op de voet van art. 472, tweede lid, Sv opnieuw te worden behandeld en afgedaan;

x) bij de thans bestreden arresten van 14 oktober 2015 heeft het Hof Den Haag, met aanvulling en verbetering van gronden, gehandhaafd

- de beslissingen van de Rechtbank te Breda van 26 juli 1994 in de zaak van [Jane H.] ;

- de beslissingen van de Rechtbank te Breda van 11 oktober 1994 in de zaak van [Carien N.] ,

- de beslissingen van het Hof 's-Hertogenbosch van 11 juli 1995 in de zaken van de mannelijke verdachten en in de zaak van [Jenny L.] .

2.4.

De bewezenverklaring en de bewijsmiddelen zijn weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 8.

3 Aan de beoordeling van de middelen voorafgaande beschouwingen

Ingeval de Hoge Raad een herzieningsaanvraag op de voet van art. 472, tweede lid, Sv gegrond heeft verklaard en de zaak heeft verwezen, is de rechter bij zijn onderzoek in herziening niet gebonden aan de gronden die tot herziening hebben geleid. De rechter in herziening dient de zaak met inachtneming van de grenzen van art. 472, tweede lid, Sv opnieuw geheel te onderzoeken. Nu de Hoge Raad in zijn arrest van 18 december 2012 de aanvragen tot herziening zonder enige beperking gegrond heeft verklaard, heeft dit tot gevolg dat het Hof in herziening terecht op de voet van art. 476 Sv een onderzoek heeft ingesteld naar alle omstandigheden die van belang zijn voor het oordeel over de feiten die in de inleidende dagvaarding zijn opgenomen (vgl. HR 22 februari 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR5714).

Mede op grond hiervan en gelet op art. 476 Sv gelden – anders dan de stellers van de middelen en de Advocaat-Generaal in zijn conclusie onder 6.15 tot uitgangspunt nemen – met betrekking tot het oordeel van de rechter in herziening over de tenlastegelegde feiten geen bijzondere, van de beoordeling in gewone strafzaken afwijkende motiveringseisen. Evenmin gelden met betrekking tot de toetsing van dit oordeel in cassatie bijzondere, van de cassatietoetsing in gewone strafzaken afwijkende voorschriften.

Dit brengt mee dat in cassatie niet kan worden onderzocht of de rechter in herziening die op grond van zijn feitelijke waardering van het bewijsmateriaal het tenlastegelegde heeft bewezenverklaard, terecht tot dat oordeel is gekomen dan wel of de door de rechter in herziening in zijn bewijsmotivering vastgestelde feiten en omstandigheden juist zijn. Dat geldt ook voor conclusies van feitelijke aard die hij heeft getrokken uit de feiten en omstandigheden die in de bewijsvoering zijn vervat. Dergelijke vaststellingen en gevolgtrekkingen kunnen ook in gevallen als de onderhavige in cassatie slechts op hun begrijpelijkheid worden onderzocht (vgl. HR 18 september 2001, ECLI:NL:HR:2001:AD3530).

Voorts is het in geval van een bewezenverklaring aan die rechter om, binnen de door de wet getrokken grenzen, van het beschikbare materiaal datgene tot het bewijs te bezigen wat hem uit een oogpunt van betrouwbaarheid daartoe dienstig voorkomt en datgene terzijde te stellen wat hij voor het bewijs van geen waarde acht. Deze beslissing inzake die selectie en waardering, die – behoudens bijzondere gevallen – geen motivering behoeft, kan in cassatie niet met vrucht worden bestreden. De invoering van de motiveringsplicht van art. 359, tweede lid tweede volzin, Sv in 2005 heeft geen wijziging gebracht in het uitgangspunt dat de selectie en waardering van het beschikbare feitenmateriaal is voorbehouden aan de feitenrechter. Wel brengt die bepaling mee dat hij in een aantal gevallen zijn beslissing nader zal dienen te motiveren. Dat is onder meer het geval indien door of namens de verdachte een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt is ingenomen ten aanzien van het gebruikte bewijsmateriaal. Die motiveringsplicht gaat echter niet zo ver dat bij de niet-aanvaarding van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt op ieder detail van de argumentatie moet worden ingegaan. (Vgl. HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130, NJ 2006/393.)

In de onderhavige zaken heeft, rechtdoende in herziening, het Hof – mede naar aanleiding van standpunten die namens de verdachten naar voren zijn gebracht – uitvoerig gemotiveerd dat en waarom het de eerdere veroordelingen van de verdachten handhaaft. De begrijpelijkheid van die motivering dient in cassatie binnen de hiervoor weergegeven begrenzingen te worden onderzocht en beoordeeld. Dat kader speelt bij de beoordeling van alle hierna te bespreken middelen een belangrijke rol.

4. Beoordeling van het middel dat klaagt over het gebruik voor het bewijs van belastende verklaringen afgelegd door de vrouwelijke verdachten

4.1.

In...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT