Uitspraak Nº 15_2267E. Rechtbank Oost-Brabant, 2017-08-31

ECLIECLI:NL:RBOBR:2017:4629
Date31 Agosto 2017
Docket Number15_2267E
RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch

Bestuursrecht

zaaknummers: SHE 15/2267 E, SHE 15/2534 E en SHE 15/2535 E

uitspraak van de meervoudige kamer van 31 augustus 2017 in de zaken tussen [eiser 1] , te [woonplaats] , eiser 1 (SHE 15/2267 E),

(gemachtigde: mr. drs. F.K. van den Akker),

[eiser 2] , te [woonplaats] , eiser 2 (SHE 15/2534 E),

(gemachtigde: mr. drs. J.M. Stedelaar),

[eiser 3] , te [woonplaats] , eiser 3 (SHE 15/2535 E),(gemachtigden: mr. drs. J.M. Stedelaar en mr. Y. Schönfeld),

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Meierijstad, verweerder

(gemachtigde: mr. T.T.M. Linotte-de Louw).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [derde belanghebbende] , te [vestigingsplaats] , gemachtigden: mr. F.H. Damen en [gemachtigde] .
Procesverloop

Bij besluit van 25 februari 2014 heeft verweerder het verzoek afgewezen van eiser 3 om tegemoetkoming in planschade ex artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dat betrekking heeft op het vrijstellingsbesluit en de omgevingsvergunningen voor het vergroten van het bouwblok, het realiseren van een mestverwerkings- en vergistingsinstallatie, de bouw van een loods, silo’s en sleufsilo’s aan [adres 1] , het bestemmingsplan “Buitengebied Sint-Oedenrode” en de omgevingsvergunning van

13 augustus 2012. Eiser 3 heeft hiertegen bezwaar gemaakt.

Bij besluit van 18 maart 2014 heeft verweerder het verzoek van eiser 2 om tegemoetkoming in planschade ex artikel 6.1 van de Wro dat betrekking heeft op dezelfde hierboven genoemde schadeoorzaken, afgewezen. Eiser 2 heeft hiertegen bezwaar gemaakt.

Bij afzonderlijke besluiten van 29 juli 2014 heeft verweerder de besluiten van
25 februari 2014 en 18 maart 2014 ingetrokken en nieuwe besluiten genomen, waarin de verzoeken om tegemoetkoming in planschade ex artikel 6.1 van de Wro wederom zijn afgewezen.

Bij besluit van dezelfde datum heeft verweerder het verzoek van eiser 1 om tegemoetkoming in planschade ex artikel 6.1 van de Wro dat betrekking heeft op dezelfde hierboven genoemde schadeoorzaken afgewezen. Eiser 1 heeft tegen het aan hem gerichte besluit bezwaar gemaakt.

Bij besluit van 7 juli 2015 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder de bezwaren van

eiser 1 ongegrond verklaard, het besluit van 29 juli 2014 met aanvulling van de motivering in stand gelaten en het verzoek om vergoeding van proceskosten afgewezen. Eiser 1 heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit is geregistreerd onder zaaknummer

SHE 15/2267.

Bij besluit van 13 juli 2015 (het bestreden besluit 2) heeft verweerder de bezwaren van
eiser 2 ongegrond verklaard en het besluit van 18 maart 2014 respectievelijk 29 juli 2014 met aanvulling van de motivering in stand gelaten. Tevens heeft verweerder het verzoek om vergoeding van proceskosten en het verzoek om een maximale uitkering dwangsom afgewezen. Eiser 2 heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit is geregistreerd onder zaaknummer SHE 15/2534.

Bij besluit van 13 juli 2015 (het bestreden besluit 3) heeft verweerder de bezwaren van
eiser 3 ongegrond verklaard en het besluit van 25 februari 2014 respectievelijk 29 juli 2014 met aanvulling van de motivering in stand gelaten. Tevens heeft verweerder het verzoek om vergoeding van proceskosten en het verzoek om een maximale uitkering dwangsom afgewezen. Eiser 3 heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit is geregistreerd onder zaaknummer SHE 15/2535.

Verweerder heeft naar aanleiding van de beroepschriften in elke zaak een verweerschrift ingediend.

De zaken zijn gelijktijdig behandeld op de zitting van 16 februari 2016. De rechtbank heeft op 31 mei 2016 een beschikking genomen, waarin de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (StAB) is verzocht een onderzoek in te stellen naar het planologisch nadeel voor eisers als gevolg van het vrijstellingsbesluit en de daaropvolgende planologische regimes en hierover verslag uit te brengen.

Op 30 september 2016 heeft de StAB het gevraagde deskundigenbericht uitgebracht. Partijen hebben hierop gereageerd.

Het tweede onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 april 2017. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigden. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door mr. M. van der Made van Antea Group (Antea). Derde-partij is vertegenwoordigd door mr. G.J.M. de Jager, kantoorgenoot van mr. Damen, en door [gemachtigde] . Mr. H.P. Nijhoff, ing. E.P. Feringa en mr. R.H. van Marle (allen werkzaam bij de StAB) zijn als deskundigen gehoord.

Overwegingen

Beschikking 31 mei 2016

1. In de beschikking van deze rechtbank van 31 mei 2016 is geoordeeld dat verweerder de adviezen van Antea niet ten grondslag heeft kunnen leggen aan de bestreden besluiten. Zo is ten aanzien van de mestverwerkingsinstallatie die in het vrijstellingsbesluit met een onbeperkte capaciteit is vergund, niet onderzocht wat de absolute bovengrenzen aan geurhinder en veiligheidsaspecten zijn, noch in het planologische regime van het vrijstellingsbesluit noch in het bestemmingsplan “Buitengebied Sint-Oedenrode”. Ook is Antea er ten onrechte vanuit gegaan dat de in de ruimtelijke onderbouwing beschreven wijze van uitvoering van de mestvergistingsinstallatie een planologische beperking vormt van de mestvergistingsinstallatie. Antea heeft deze beperking ten onrechte betrokken bij de waardering van het planologisch nadeel. Tevens is geoordeeld dat de ligging van de woning [adres 2] evenmin de door Antea beoogde milieuhygiënische beperking van de toegelaten geuremissies van het agrarisch bedrijf vormt, waardoor Antea’s inschatting van het planologische nadeel vanwege de geurhinder van de mestvergistingsinstallatie onjuist is. Voorts is geoordeeld dat het vrijstellingsbesluit geen verplichting omvat tot het aanleggen van een nieuwe ontsluiting, zodat het advies van Antea met betrekking tot de verkeershinder is gebaseerd op een onjuist uitgangspunt. Ten slotte is niet onderbouwd wat de gevolgen zijn van de bestaande geluidhinder van de A50.
Omdat verweerders conclusies met betrekking tot de vraag of de schade tot het normaal maatschappelijk risico van eisers behoort mede zijn gebaseerd op de adviezen van Antea en het daarin opgenomen standpunt met betrekking tot de omvang van het planologisch nadeel kunnen deze, aldus is geoordeeld, evenmin in stand blijven. De bestreden besluiten komen voor vernietiging in aanmerking. Vervolgens heeft de rechtbank aanleiding gezien om de StAB een deskundigenbericht te laten uitbrengen over het planologisch nadeel voor eisers als gevolg van het vrijstellingsbesluit en de daaropvolgende planologische regimes.

2. De rechtbank legt de overwegingen in de beschikking van 31 mei 2016 mede ten grondslag aan deze uitspraak.

Deskundigenbericht StAB

3. De StAB heeft in haar deskundigenbericht twee planvergelijkingen gemaakt, te weten tussen het bestemmingsplan “Buitengebied 1997” en het vrijstellingsbesluit van 2008 en tussen het bestemmingsplan “Buitengebied 1997” inclusief het vrijstellingsbesluit van 2008 en het bestemmingsplan “Buitengebied Sint-Oedenrode” van 2012. De omgevings-vergunning van 13 augustus 2012 heeft de StAB, evenals Antea, niet (direct) in de planvergelijking betrokken, omdat door deze wijziging ten opzichte van het bestemmingsplan “Buitengebied Sint-Oedenrode” de situatie voor eisers volgens de StAB niet verslechtert. Bij de planvergelijkingen heeft de StAB de volgende, door eisers aangedragen schadefactoren bezien: toename van geurhinder, toename van geluidhinder, meer hinder van verkeersbewegingen, brand- en explosiegevaar, gevaar voor de gezondheid door verspreiding van ziektes door mest(stof), lichtvervuiling door onder andere het affakkelen van gas, toename van fijn tof in de lucht en wijziging van de omgevingskarakteristiek. Gezien de beschikking van 31 mei 2016 is de aangevoerde schadefactor ‘verslechtering van het uitzicht’ niet in de advisering betrokken.
De StAB concludeert dat bij beide planvergelijkingen sprake is van een planologisch nadeliger situatie voor eisers door de toename van geurhinder. De andere schadefactoren die de StAB bij de advisering heeft betrokken leiden volgens de StAB niet tot een planologisch nadeliger situatie voor eisers.

4. Partijen hebben op het deskundigenbericht gereageerd. De rechtbank zal hierna ingaan op deze reacties.

Schadefactor verslechtering van uitzicht

5. Eiser 3 stelt dat weliswaar de juistheid van de beschrijving door Antea van de planologische bouwmogelijkheden in het bestemmingsplan “Buitengebied 1997” niet langer in geschil is, maar dat dit onverlet laat dat de conclusie van Antea dat sprake is van een toename van de bebouwingsmogelijkheden, tot planologisch nadeel kan leiden.

6. In het advies van Antea is bij de vergelijking tussen het bestemmingsplan “Buitengebied 1997” en het vrijstellingsbesluit van 2 april 2008 ten aanzien van de woningen van eisers gesteld dat binnen het plangebied het maximaal te bebouwen oppervlak in verband met de toegestane bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet toeneemt, maar dat wel sprake is van een toename van de bouwhoogte.
Verder wijst Antea er op dat de bebouwing binnen het noordelijke deel van het plangebied, op respectievelijk ongeveer 135, 110 en 175 meter van het perceel van eisers 1, 2 en 3, weliswaar toeneemt van 2 dan wel 4 meter naar maximaal 10,5 meter hoogte in de vorm van zes silo’s, maar dat in het gedeelte van het plangebied waar voorheen al een bouwvlak lag, op respectievelijk ongeveer 195 en 110 meter van de woningen van eisers 1 en 2 en 185 meter van het bedrijfsperceel van eiser 3, reeds 9 meter hoge gebouwen konden worden opgericht.

7. Antea stelt dat de toename van de bouwmogelijkheden binnen het plangebied geen invloed heeft op de waarde van de bedrijfswoning van eiser 3 en evenmin op de waarde van zijn...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT