Uitspraak Nº 16/00536 en 16/00537. Gerechtshof Amsterdam, 2018-06-28

ECLIECLI:NL:GHAMS:2018:2601
Docket Number16/00536 en 16/00537
Date28 Junio 2018
CourtGerechtshof Amsterdam (Nederland)
GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerken 16/00536 en 16/00537

28 juni 2018

uitspraak van de meervoudige douanekamer

op het hoger beroep van

[X] B.V. te [plaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: mr. ing. B.J.B. Boersma)

en het incidenteel hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur,

tegen de uitspraak van 7 november 2016 in de zaken met kenmerken HAA 13/4953 en 13/4954 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur

en

de Staat, de Minister van Veiligheid en Justitie te Den Haag, door tussenkomst van de Raad voor de Rechtspraak, de Minister.

1 Ontstaan en loop van het geding
1.1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 2 april 2013 aan belanghebbende een

uitnodiging tot betaling van douanerechten (utb) van € 3.983.963,28 uitgereikt, betreffende 725 aangiften die zijn ingediend in de periode van 21 mei 2010 tot en met 29 december 2010 (rechtbanknr HAA 13/4953, Hofnr 16/536, utb-nr 0383, […] ).

1.1.2.

De inspecteur heeft met dagtekening 2 april 2013 aan belanghebbende een

utb van € 1.159.078,36 aan douanerechten uitgereikt, betreffende 277 aangiften die zijn ingediend in de periode van 12 augustus 2009 tot en met 18 maart 2010 (rechtbanknr HAA 13/4954, Hofnr 16/537, utb-nr. 0384, […] ).

1.2.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij afzonderlijke uitspraken op bezwaar, gedagtekend 28 november 2013, de utb’s gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld. Bij uitspraak van 7 november 2016 heeft de rechtbank als volgt beslist (in de uitspraak van de rechtbank is belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’ en de inspecteur als ‘verweerder’):

“De rechtbank:

- verklaart de beroepen gegrond;

- vernietigt de uitspraken op bezwaar;

- gelast dat verweerder de utb’s overeenkomstig deze uitspraak vermindert;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1484,-;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 318 aan eiseres te vergoeden.”

1.4.

Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 2 december 2016. De inspecteur heeft op 6 maart 2017 een verweerschrift ingediend en daarbij incidenteel hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft bij brief van 14 april 2017 zijn zienswijze omtrent het incidenteel hoger beroep naar voren gebracht.

1.5.

Belanghebbende heeft bij brieven van 15 en 17 november 2017 nadere stukken aan het Hof doen toekomen.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 november 2017. Namens belanghebbende zijn verschenen haar gemachtigde mr. ing. B.J.B. Boersma, en A.P. van Breukelen. Namens de inspecteur zijn verschenen mr. J.J. Birkhoff, mr. I. Ramdjiawan en J.A. van der Welle. Het onderzoek ter zitting is geschorst om de inspecteur in de gelegenheid te stellen nadere stukken in te dienen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan partijen is toegezonden.

1.7.

De inspecteur heeft stukken aan het Hof doen toekomen bij brieven van 5 januari 2018. Een afschrift van deze stukken is verstrekt aan belanghebbende. Belanghebbende heeft op deze stukken gereageerd bij brief van 22 februari 2018, waarbij zij stelt dat nog altijd een aantal op de zaak betrekking hebbende stukken ontbreekt. Een afschrift van deze reactie is aan de inspecteur gezonden. De inspecteur heeft hierop gereageerd bij brief van 11 april 2018, waarbij hij kenbaar maakt niet te beschikken over de door belanghebbende genoemde stukken.

1.8.

In haar onder 1.7 genoemde brief van 22 februari 2018 heeft belanghebbende het Hof verzocht om tien personen op te roepen als getuige (om te “voorkomen dat na de komende zitting nog enige onduidelijkheid kan blijven voortbestaan over de feiten”) en heeft zij aangekondigd dat, indien het Hof besluit deze getuigen niet op te roepen, zij zal overwegen om deze personen zelf als getuige op te roepen. Bij brief van 22 maart 2018 heeft het Hof belanghebbende bericht onvoldoende termen aanwezig te achten om over te gaan tot het oproepen van de getuigen. Belanghebbende heeft de door haar genoemde personen vervolgens niet zelf als getuige opgeroepen.

1.9.

Op 16 april 2018 heeft belanghebbende een afschrift van een brief van de regiodirecteur van douaneregio Breda, gedagtekend 16 april 2018, aan het Hof doen toekomen.

1.10.

Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 17 april 2018. Namens belanghebbende is verschenen haar gemachtigde mr. ing. B.J.B. Boersma, bijgestaan door zijn kantoorgenoten N. Nauta en R. van der Zee. Namens de inspecteur zijn verschenen mr. J.J. Birkhoff, mr. I. Ramdjiawan en J.A. van der Welle. De voorzitter heeft partijen ervan op de hoogte gesteld dat de samenstelling van de kamer is gewijzigd: A. Bijlsma is vervangen door F.J.P.M. Haas. Partijen hebben te kennen gegeven hiermee in te stemmen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten
2.1.

De rechtbank heeft de navolgende feiten vastgesteld.

“1. In de periode 1 januari 2008 tot en met 31 december 2010 heeft eiseres namens diverse importeurs aangiften ten invoer gedaan voor textiel en schoenen uit het Verre Oosten (voornamelijk China en Bangladesh). Eiseres heeft de aangiften verzorgd als direct vertegenwoordiger van de desbetreffende importeur.

2. De utb die het voorwerp is van zaak HAA 13/4953 betreft aangiften die in de periode 21 mei 2010 tot en met 29 december 2010 zijn aanvaard en die eiseres als direct vertegenwoordiger heeft ingediend voor [A] Limited (hierna: [A Ltd] ).

De utb die het voorwerp is van zaak HAA 13/4954 betreft aangiften die in de periode 12 augustus 2009 tot en met 18 maart 2010 zijn aanvaard en die eiseres als direct vertegenwoordiger heeft ingediend voor [Y] AB (hierna: [Y AB] ).

3. Een brief van 4 maart 2011 van de Zweedse douaneautoriteiten aan de Belastingdienst, Douane Informatiecentrum met het kenmerkt UTR 2011-47 houdt, voor zover van belang, in:

“(…)

Subject: Your request concerning the Swedish company [Y] AB

(…)

The Swedish Customs Audit Division in Stockholm had made an investigation and has established that the above mentioned company has no import/export activities. (…)”

4. Een brief van 4 maart 2011 van de Zweedse douaneautoriteiten aan de Belastingdienst, Douane Informatiecentrum met het kenmerkt UTR 2011-87 houdt, voor zover van belang, in:

“(…)

Subject: Your request concerning the Swedish company [A] Ltd

(…)

The Swedish Customs Audit Division in Stockholm had made an investigation and has established that the above mentioned company has no import/export activities. (…)”

5. Van 10 tot en met 18 mei 2011 (missie 1), 21 tot en met 26 januari 2012 (missie 2) en 30 mei tot en met 7 juni 2012 (missie 3) heeft het antifraudebureau van de Europese Commissie (hierna: OLAF) Bangladesh bezocht. Het rapport van de missie van 30 mei tot 7 juni 2012 houdt, voor zover van belang, in:

1. PURPOSE OF FHE MISSION

The overall purpose of this mission was to conclude the verification of suspicious Bangladesh certificates of preferential origin Forms A (hereinafter: Forms A) presented by the Dutch customs agent van [X B.V.] (hereinafter: [X B.V.] ). In total seven hundred and six (706) Forms A were presented by the Dutch FIOD (Fiscal Information and Investigative Service) to be verified during this mission.

(…)

3 RESULTS

(…)

In total, six hundred and nine (609) forged Forms A were identified concerning importations into the Netherlands six hundred and six (606) and the UK three (3).

None of the six hundred and nine (609) forged Forms A was registered with the competent authorities in Bangladesh, the EPB. However, six hundred and six (606) of the Forms A contained EPB-issued reference numbers identical to genuine Forms A issued by the EPB. However, the content (names, addresses, quantities and commodities) of the certificates did not correspond tot he EPB records.

Around one hundred (100) Forms A are still being verified. (…)

3.1.

FINDINGS IN RELATION TO DUTCH IMPORTATIONS

3.1.1

NATIONAL BOARD OF REVENU (NBR)

The JM visited the National Board of Revenu in Dhaka on 31 May and 4 June 2012. The National Board of Revenu provided lists of exports and imports in electronic format (…) relating to ten (10) Bangladesh companies which appeared on the aformentioned false six hundred and six (606) Forms A as alleged exporters.

It can be concluded that there is no link between the actual export activities of the ten companies mentioned and the [X B.V.] consignements which were shipped tot Rotterdam in the Netherlands. Moreover, the bills of lading accompanying those [X B.V.] importations suggest that the textiles were shipped from Hong Kong (China) to Europe.

3.1.2

VISITS TO EIGHT COMPANIES IN CHITTAGONG

On 2 and 3 June 2012 the JM undertook visits to eight selected companies in the Dutch case which had allegedly supplied most of the [X B.V.] consignements under investigation. The findings are detailed in attached visit reports (…). All eight company owners declared that they had not any relations with the companies mentioned on the false Form A. They had not had contact with the Dutch agent [X B.V.] either.

(…)”

6. Een brief van 6 juni 2012 van het Export Promotion Bureau in Dhaka (hierna: EPB) aan het OLAF houdt, voor zover van belang, in:

“This has reference to your mission in May 2012. We have examined our records with the GSP copies that were handed over to us during the mission and found that the GSP certificates in question were not issued from Export Promotion Bureau, Chittagong, Bangladesh.

2.0

However, we have enclosed herwith the comparison of the submitted...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT