Uitspraak Nº 16/01455. Hoge Raad, 2016-09-02

ECLIECLI:NL:HR:2016:2016
Date02 Septiembre 2016
Docket Number16/01455

2 september 2016

Eerste Kamer

16/01455

LZ/TT

Hoge Raad der Nederlanden

Beschikking

in de zaak van:

[betrokkene ] ,
wonende te [woonplaats] ,

VERZOEKSTER tot cassatie,

advocaat: mr. G.E.M. Later,

t e g e n

DE OFFICIER VAN JUSTITIE BIJ HET ARRONDISSEMENTSPARKET AMSTERDAM,

VERWEERDER in cassatie,

niet verschenen.

Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als betrokkene en de officier van justitie.

1 Het geding in feitelijke instantie

Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikkingen in de zaak 586817 / FA RK 15.3403 van de rechtbank Amsterdam van 9 juni 2015 en 16 december 2015.

De beschikkingen van de rechtbank zijn aan deze beschikking gehecht.

2 Het geding in cassatie

Tegen de beschikkingen van de rechtbank heeft betrokkene beroep in cassatie ingesteld.
Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.

De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.

De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking voor zover daarin de einddatum op 17 december 2016 is bepaald, en tot het alsnog vaststellen van een geldigheidsduur tot 9 augustus 2016.

De advocaat van betrokkene heeft bij brief van 24 juni 2016 op die conclusie gereageerd.

3 Beoordeling van het middel
3.1

In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

( i) Ten aanzien van betrokkene is op 3 juni 2014 een machtiging tot voortgezet verblijf verleend, lopend tot 4 juni 2015. Uit hoofde van die machtiging verbleef betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis van GGZ InGeest te Amsterdam.

(ii) Bij verzoekschrift, ter griffie van de rechtbank ingekomen op 18 mei 2015, heeft de officier van justitie ten aanzien van betrokkene wederom een machtiging tot voortgezet verblijf verzocht. Bij het verzoekschrift was onder meer een verklaring van de geneesheer-directeur gevoegd als bedoeld in art. 16 Wet Bopz. Deze is opgemaakt en op 6 mei 2015 ondertekend door de (waarnemend) geneesheer-directeur, psychiater [betrokkene 1] , die volgens haar verklaring niet betrokken was bij de behandeling en die met het oog op de te verlenen machtiging betrokkene kort tevoren heeft onderzocht.

(iii) De rechtbank heeft het verzoek op 9 juni 2015 mondeling behandeld in aanwezigheid van betrokkene, haar vader, haar advocaat, een waarnemer voor de behandelend arts en een verpleegkundige.

(iv) Bij tussenbeschikking van 9 juni 2015 heeft de rechtbank, onder aanhouding van iedere verdere beslissing, een deskundige benoemd en de behandeling van de zaak voor twee maanden aangehouden. Daartoe overwoog de rechtbank als volgt:

“De rechtbank ziet in het reeds lang bestaande verzet van betrokkene tegen de gestelde diagnose en haar gedwongen opname, aanleiding een deskundige te benoemen teneinde te laten onderzoeken of bij betrokkene sprake is van een stoornis van de geestvermogens, zo ja, welke diagnose kan worden gesteld en of betrokkene als gevolg van deze stoornis gevaar veroorzaakt. Met dat doel zal zij de behandeling aanhouden voor twee maanden.”

( v) Bij brief van 24 november 2015 heeft de deskundige de rechtbank laten weten dat het niet is gelukt betrokkene persoonlijk te onderzoeken en heeft hij de opdracht tot het verrichten van een contra-expertise teruggegeven aan de rechtbank. In de brief schrijft de deskundige onder meer:

“Teneinde het onderzoek te kunnen verrichten, werd een eerste afspraak gepland op zaterdag 8 augustus, om ruim de tijd te nemen voor een rustig gesprek. Het onderzoek was met patiënte gepland, echter bij aankomst was vader van betrokkene aanwezig, die aangaf dat patiënte alleen in zijn aanwezigheid gesproken kon worden. Ik gaf als onderzoeker...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT