Uitspraak Nº 16/01993. Hoge Raad, 2017-09-19
ECLI | ECLI:NL:HR:2017:2402 |
Date | 19 Septiembre 2017 |
Docket Number | 16/01993 |
19 september 2017
Strafkamer
nr. S 16/01993
AJ/SSA
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 8 maart 2016, nummer 23/003985-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978.
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft N. van Schaik, advocaat te Utrecht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Amsterdam opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Het middel klaagt dat het Hof de verdachte ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in het door hem ingestelde hoger beroep wegens het niet in acht nemen van de termijn van art. 408, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering.
Bij het bestreden arrest heeft het Hof de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep en daartoe het volgende overwogen:
"Ontvankelijkheid van het ingestelde hoger beroep
De kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Zaandam, heeft bij verstek vonnis gewezen in de onderhavige zaak op 1 september 2015. In het dossier bevindt zich een akte van uitreiking gerechtelijke brief van 7 juli 2015, waarin is vermeld dat de verdachte afstand heeft gedaan van de mogelijkheid ter terechtzitting te verschijnen van de kantonrechter te Zaandam op 1 september 2015. Hieruit blijkt dat de verdachte tevoren bekend was met de dag van de terechtzitting. Nu het hoger beroep namens de verdachte is ingesteld op 28 september 2015 is de termijn van artikel 408, eerste lid, sub c van het Wetboek van Strafvordering niet in acht genomen en dient de verdachte niet-ontvankelijk verklaard te worden in zijn hoger beroep. Redenen die tot een ander oordeel zouden moeten leiden zijn niet gebleken."
Bij de op de voet van art. 434, eerste lid, Sv aan de Hoge Raad gezonden stukken van het geding bevinden zich:
(i) een akte van uitreiking van de dagvaarding van de...
Om verder te lezen
PROBEER HET UIT