Uitspraak Nº 16/124609-19 (P). Rechtbank Midden-Nederland, 2019-09-20

ECLIECLI:NL:RBMNE:2019:4504
Docket Number16/124609-19 (P)
Date20 Septiembre 2019
CourtRechtbank Midden-Nederland (Neederland)
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht

Zittingsplaats Utrecht

Parketnummer: 16/124609-19 (P)

Vonnis van de meervoudige kamer van 20 september 2019

in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren op [1943] te [geboorteplaats] ,

thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Rotterdam, locatie De Schie te Rotterdam.

1 ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 6 september 2019.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. T. Tanghe en van hetgeen verdachte en mr. T. van der Goot, advocaat te Leeuwarden, alsmede mr. C.H. Dijkstra, advocaat te Amersfoort, namens de benadeelde partij [slachtoffer] , wettelijk vertegenwoordigd door [aangeefster] , naar voren hebben gebracht.

2 TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:

Primair

In de periode gelegen tussen 1 januari 2016 tot en met 1 februari 2019 te Houten en/of Triemen met [slachtoffer] die de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, (meermalen) handelingen heeft gepleegd die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] .

Subsidiair

In de periode gelegen tussen 1 januari 2016 tot en met 1 februari 2019 te Houten en/of Triemen met [slachtoffer] die de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, (meermalen) buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd.

Meer subsidiair

In de periode gelegen tussen 1 januari 2016 tot en met 1 februari 2019 te Houten en/of Triemen met zijn minderjarig kleinkind [slachtoffer] , ontucht heeft gepleegd.

3 VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4 WAARDERING VAN HET BEWIJS
4.1

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie acht het onder primair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen. Volgens de officier van justitie kan wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte handelingen heeft gepleegd die mede inhielden het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer] . De officier van justitie verwijst hiertoe naar de verklaring van het slachtoffer. Zij heeft zodanig specifiek en gedetailleerd verklaard over het misbruik – welke details en herinneringen de verdachte zelf ook onderschrijft – dat het niet anders kan dan dat ook het deel van haar verklaring dat ziet op het seksueel binnendringen betrouwbaar is en op de waarheid berust.

4.2

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het primair ten laste gelegde.

Volgens de raadsman ontbreekt het bewijs dat de verdachte zijn vingers en/of penis in de vagina en/of anus van [slachtoffer] heeft gebracht. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat niet is voldaan aan het bewijsminimum. Voor zover van de verklaring van het slachtoffer wordt uitgegaan, bevat het dossier geen steunbewijs voor deze specifieke handeling nu al het bewijs voortvloeit uit één bron: de verklaring van het slachtoffer [slachtoffer] .

De raadsman heeft zich met betrekking tot het onder subsidiair ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank met dien verstande dat de raadsman niet bewezen acht dat de verdachte met zijn hand of vingers de anus van [slachtoffer] heeft betast.

Met betrekking tot de tenlastegelegde periode heeft de raadsman opgemerkt dat volgens de verklaring van zijn cliënt het misbruik begin maart 2018 stopte. Bewijs dat het misbruik plaatsvond tot februari 2019 ontbreekt.

4.3

Het oordeel van de rechtbank

4.3.1

Bewijsmiddelen voor het onder primair ten laste gelegde 1

Ter terechtzitting heeft de verdachte het volgende verklaard:

“Ik heb mijn kleindochter [slachtoffer] , geboren op [2008] , seksueel betast. Ik heb dat meerdere malen gedaan. Ik heb haar ook mijn penis laten vasthouden. Ik heb haar wel eens gevraagd of ze haar onderbroek uit wilde doen. Soms ging ik met mijn hand in haar onderbroek en dan ging ik friemelen, voelen en aaien over haar venusheuvel, schaamlippen en vagina. Zij heeft ook een keer op mijn schoot gezeten. Ik heb haar toen gevraagd of ze mijn penis wilde vasthouden. Dat heeft ze ook gedaan. Ze trok er ook een beetje aan. Het gebeurde of bij [slachtoffer] thuis in Houten, of bij mij thuis in Triemen en ook een keer in de auto. Het was in 2017 en ook in het begin van 2018 vond het plaats.”

[slachtoffer] wordt op 26 maart 2019 gehoord in een kindvriendelijke verhoorstudio. Hiervan is een proces-verbaal opgemaakt. Hierin is het volgende te lezen2:

Ik hoorde haar zeggen: (…)
dat zij op de bank zat en dat hij naast haar kwam zitten (…)
dat Pake [uit het dossier begrijpt de rechtbank dat dit verdachte betreft] dan het dekentje pakte en over hen heen gooide

dat het dekentje dan over de benen ging, tot haar middel (…)
dat hij aan de bovenkant van de pyjamabroek met zijn hand naar binnen ging

dat hij dus via haar buik haar broek in ging (…)

dat hij naar 'daar' gaat (ik zag dat [slachtoffer] naar haar geslachtsdeel wees)

dat zij het 'dinges' noemde

dat zij met haar 'dinges' kan plassen dat hij er aan ging friemelen, met zijn vingers

dat hij soms ook verder naar beneden ging en dat zij dat niet fijn vond

dat hij heen en weer ging met zijn vingers 3

Vervolgens hoorde ik [A] vragen waar de hand was bij haar dinges. Ik hoorde dat [slachtoffer] zei: soms erop, soms ernaast en erin. Ik hoorde dat [slachtoffer] , daarnaar gevraagd, zei dat de hand koud voelde als deze op haar dinges lag en dat het gek voelde, als een soort rilling, als de hand erin was. 4

hij met zijn dinges kan plassen
het in de auto gebeurd was
zij de dinges aanraken niet heel fijn vond
zij het voorste deel van de dinges had aangeraakt met haar handen. 5

dat het soms pijn deed

dat haar dinges dan pijn deed

dat het leek alsof haar dinges in de brand stond

dat zij wel 2 of 3 of 4 keer het gevoel had gehad dat haar dinges in de brand stond. 6

De moeder van [slachtoffer] , mw. [aangeefster] , verklaart op 6 maart 2019 bij de politie7:

“Het gaat over misbruik op een seksuele manier van mijn dochter. (…)Het is ongeveer gebeurd tussen 3 jaar en 6 maanden geleden. Het is meerdere keren gebeurd. 8

De tante van [slachtoffer] , mw. [getuige] , tevens de dochter van de verdachte, verklaart bij de politie9:

“V: Wat heeft je vader nog meer over de situatie met [slachtoffer] verteld?

A: (…) hij geeft aan dat het over een tijdsbestek van een jaar meerdere keren is gebeurd en dat het vorig jaar zomer 2018 gestopt is. 10

4.3.2

Bewijsoverweging

Juridisch kader

Aan verdachte is een zedendelict ten laste gelegd. Zedenzaken kenmerken zich doorgaans door het feit dat slechts twee personen aanwezig zijn bij de seksuele handelingen: het veronderstelde slachtoffer en de veronderstelde dader. Ook in de onderhavige zaak is dit het geval. Dit brengt met zich dat, bij een ontkennende verdachte, veelal slechts de (getuigen)verklaringen van het veronderstelde slachtoffer als wettig bewijsmiddel voorhanden zijn. Op grond van het bepaalde in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv.) kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter echter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing en geeft uitdrukking aan het beginsel van dubbele bevestiging, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Daarbij geldt wel dat deze bepaling betrekking heeft op de bewezenverklaring als geheel en niet vereist dat elk aspect van de bewezenverklaring door meer dan één bewijsmiddel wordt ondersteund.

Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat niet is vereist dat het misbruik als zodanig bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal, maar dat het afdoende is wanneer de verklaring van de aangever/-geefster op onderdelen voldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, van Sv. is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.

Te bewijzen seksuele handelingen: partiële vrijspraak van het onder primair ten laste gelegde met betrekking tot het seksueel binnendringen in de anus en het binnendringen met de penis.

De verdediging heeft aangevoerd dat het dossier geen steunbewijs bevat voor de ten laste gelegde handeling die ziet op het brengen van de vingers en/of penis in de vagina en/of anus van [slachtoffer] .

De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.

Tijdens het studioverhoor van [slachtoffer] wordt haar gevraagd naar de handelingen die haar opa bij haar heeft verricht. Zij verklaart dan onder andere dat opa met zijn vingers in haar “dinges”, haar vagina, zat. Hij deed zijn hand in haar onderbroekje en friemelde dan bij haar vagina. Ook verklaart zij dat zij pijn had aan haar dinges en dat het soms leek alsof haar dinges in de brand stond. De verdachte heeft verklaard dat hij met zijn handen en vingers aan de venusheuvel, schaamlippen en vagina van zijn kleindochter heeft gevoeld en gefriemeld. De verdachte ontkent echter dat hij in haar vagina is geweest met zijn vingers. De rechtbank acht de verklaring van de verdachte op...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT