Uitspraak Nº 16/2142 WW-T. Centrale Raad van Beroep, 2018-01-31

ECLIECLI:NL:CRVB:2018:363
Date31 Enero 2018
Docket Number16/2142 WW-T
CourtCentrale Raad van Beroep (Nederland)

16/2142 WW-T

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van

9 maart 2016, 15/8740 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellante] te [woonplaats] (appellante)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

Datum uitspraak: 31 januari 2018

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. J.M. Breevoort hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en enkele vragen van de Raad beantwoord.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 april 2017. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. M. Smit, kantoorgenoot van mr. Breevoort. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.F. Bär.

OVERWEGINGEN
1.1.

Appellante is met ingang van 1 november 2011 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Op 21 februari 2013 heeft appellante het Uwv ervan op de hoogte gesteld dat zij vanaf 1 januari 2012 een uitkering uit hoofde van een vroegpensioen ontving van € 1.600,98 per maand. Naar aanleiding van deze melding heeft het Uwv bij besluit van 15 mei 2013 de WW-uitkering van appellante herzien met ingang van

2 januari 2012 en van haar een bedrag van € 25.951,24 teruggevorderd aan onverschuldigd betaalde uitkering over de periode van 2 januari 2012 tot en met 17 februari 2013. Bij een tweede besluit van 15 mei 2013 heeft het Uwv appellante wegens het overtreden van haar inlichtingenverplichting een boete opgelegd van € 19.470,-, wat 75% van het benadelingsbedrag is. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van 15 mei 2013. Het Uwv heeft deze bezwaren bij beslissing op bezwaar van 14 augustus 2013 ongegrond verklaard. Tegen deze beslissing op bezwaar heeft appellante geen beroep ingesteld.

1.2.

Naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van 24 november 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:3754) heeft appellante het Uwv op 17 juni 2015 verzocht om terug te komen van zijn beslissing op bezwaar van 14 augustus 2013 voor zover dat betrekking heeft op het gehandhaafde boetebesluit. Het Uwv heeft dit verzoek bij besluit van 18 september 2015 afgewezen. Bij beslissing op bezwaar van 12 november 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv appellantes bezwaar tegen het besluit van 18 september 2015 ongegrond verklaard. Het Uwv heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat de boete niet kan worden herzien omdat de uitspraak van de Raad van 24 november 2014 niet kan worden gezien als een nieuw feit of een nieuwe omstandigheid.

2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak overwogen dat de in 1.2 genoemde uitspraak van de Raad weliswaar een belangrijke wijziging heeft betekend voor de beoordeling van boetezaken in het domein van de sociale zekerheid, maar geen nieuw feit vormt dat herziening van de onherroepelijk aan appellante opgelegde boete rechtvaardigt. Gewezen is op vaste rechtspraak, dat de inhoud van inmiddels tot stand gekomen jurisprudentie op zichzelf geen grond vormt voor het doorbreken van het rechtens onaantastbaar zijn van besluiten waartegen geen beroep bij de rechter is...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT