Uitspraak Nº 16/2910 AOW-P. Centrale Raad van Beroep, 2018-09-20

ECLIECLI:NL:CRVB:2018:2878
Date20 Septiembre 2018
Docket Number16/2910 AOW-P
CourtCentrale Raad van Beroep (Nederland)

16/2910 AOW-P e.a. (zie bijlage)

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Verzoek aan het Hof van Justitie van de Europese Unie om een prejudiciële beslissing als bedoeld in artikel 267 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU)

Partijen:

[de B.V.] te Cyprus ( [de B.V.] ) en 7 van de 38 natuurlijke personen die in bijlage 1 bij dit verzoek zijn vermeld (betrokkenen)

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)

Datum verzoek: 20 september 2018

HET PROCESVERLOOP BIJ DE CENTRALE RAAD VAN BEROEP

Namens [de B.V.] en 7 van de 38 betrokkenen ( [de B.V.] c.s.) heeft advocaat mr. M.J. van Dam bij de Raad 45 in de bijlage bij dit verzoek nader aangeduide hoger beroepen ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 25 maart 2016, ECLI:NL:RBAMS:2016:1638. Deze hoger beroepen zijn gevoegd. De Svb heeft verweerschriften ingediend.

Op 8 december 2017 heeft onderzoek ter zitting plaatsgevonden. Daarbij is mr. Van Dam verschenen voor [de B.V.] c.s. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.P. van den Berg, H. van der Most en mr. M.M.T. Wickenhagen.

Het onderzoek ter zitting is geschorst. Daarbij is bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat.

In verband met het voornemen om aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) een verzoek om een prejudiciële beslissing als bedoeld in artikel 267 van het VWEU te doen, is aan partijen een concept‑geschilafbakening gezonden.

Hierop hebben partijen gereageerd.

Vervolgens is aan partijen een concept-vraagstelling gezonden waarop zij hebben gereageerd.

OVERWEGINGEN

1 Introductie

Betrokkenen wonen in Nederland en zijn allen als vrachtwagenchauffeur werkzaam in het internationale wegtransport. Oorspronkelijk werkten betrokkenen in loondienst van verschillende in Nederland gevestigde vervoersondernemingen (verder: vervoersondernemingen). Op 10 mei 2011 is [de B.V.] te Cyprus opgericht. [de B.V.] heeft zowel met de in Nederland gevestigde vervoersondernemingen waarvoor betrokkenen werkten als met betrokkenen overeenkomsten gesloten. [de B.V.] c.s. stellen zich op het standpunt dat [de B.V.] sindsdien is aan te merken als de werkgever van betrokkenen en dat op betrokkenen sindsdien de Cypriotische socialezekerheidswetgeving van toepassing is. De Svb betwist dat. Voor wat betreft de dagelijkse gang van zaken veranderde er na de tussenkomst van [de B.V.] niets of weinig in de relatie tussen betrokkenen en hun in Nederland gevestigde oorspronkelijke werkgevers. Voor een nauwkeuriger weergave van de door partijen ingenomen standpunten, de geschillen en de door de Raad vastgestelde feiten wordt verwezen naar de rubrieken 4 en 5. Hierna volgt eerst een schets van de procedurele voorgeschiedenis (rubriek 2) en het materiële rechtskader (rubriek 3).

2 Procedurele voorgeschiedenis
2.1.

Onder verwijzing naar artikel 16 van Verordening (EG) nr. 987/2009 (Vo 987/2009) heeft [de B.V.] in mei 2013 aan de Svb verzocht om te bevestigen dat ingevolge artikel 13 van Verordening (EG) nr. 883/2004 (Vo 883/2004) op betrokkenen de Nederlandse socialezekerheidswetgeving niet van toepassing is over de periodes waarin zij volgens de opgave van [de B.V.] in loondienst van [de B.V.] in twee of meer lidstaten van de Europese Unie (EU) of de Europese Vrijhandelsassociatie (EVA) hebben gewerkt als internationaal vrachtwagenchauffeur. Daarbij is te kennen gegeven dat internationaal vrachtwagenchauffeurs die in loondienst zijn van [de B.V.] minder dan 25% van hun in aanmerking te nemen werkzaamheden verrichten in hun woonland. Verder is opgemerkt dat het bevoegde Cypriotische orgaan pas A1‑verklaringen ten behoeve van betrokkenen kan afgeven nadat de Svb bevestigd heeft dat de Nederlandse socialezekerheidswetgeving niet op betrokkenen van toepassing is.

2.2.

In vervolg op het verzoek van [de B.V.] van mei 2013 heeft de Svb bij besluiten van oktober 2013 de Nederlandse socialezekerheidswetgeving op betrokkenen van toepassing verklaard over de betreffende periodes. Aan betrokkenen heeft de Svb A1‑verklaringen verstrekt waarop dat is vermeld.

2.3.

De Svb heeft de namens [de B.V.] c.s. tegen de besluiten van oktober 2013 gemaakte bezwaren bij besluiten van juli 2014 ongegrond geacht.

2.4.

De rechtbank Amsterdam heeft de namens [de B.V.] c.s. tegen de besluiten van juli 2014 ingediende beroepen ongegrond verklaard bij uitspraak van 25 maart 2016, ECLI:NL:RBAMS:2016:1638.

2.5.

Met betrekking tot de onder 2.2 genoemde A1-verklaringen is het bevoegde Cypriotische orgaan een dialoog- en bemiddelingsprocedure gestart als omschreven in het Besluit van de Administratieve Commissie voor de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels nummer A1 van 12 juni 2009, PbEU 2010, zaak C-106/1 (AC Besluit nr. A1). Deze procedure is opgeschort op grond van artikel 4 van AC Besluit nr. A1, omdat de zaak voorwerp is geworden van een gerechtelijke beroepsprocedure.

3 Materieel rechtskader
3.1.1.

Ingevolge de EU- en EVA-regels inzake de coördinatie van sociale zekerheid worden werknemers die in twee of meer lidstaten van de EU/EVA plegen te werken exclusief onderworpen aan de socialezekerheidswetgeving van één lidstaat van de EU of de EVA. Welke socialezekerheidswetgeving dat is, moet worden vastgesteld overeenkomstig de aanwijsregels die zijn opgenomen in de toepasselijke verordeningen.

3.1.2.

Tot 1 mei 2010 waren in situaties als aan de orde in de hoofdgedingen Verordening (EEG) nr. 1408/71 (Vo 1408/71) en Verordening (EEG) 574/72 (Vo 574/72) van toepassing. Per 1 mei 2010 zijn Vo 1408/71 en Vo 574/72 ingetrokken en vervangen door Vo 883/2004 (de basisverordening) en Vo 987/2009 (de uitvoeringsverordening), met dien verstande dat Vo 1408/71 en Vo 574/72 in de relatie tussen de lidstaten van de EU en de lidstaten van de EVA van toepassing gebleven zijn tot 1 april 2012 (Zwitserland) of 1 juni 2012 (IJsland, Liechtenstein en Noorwegen) en ook daarna nog in situaties die vallen onder het bereik van de in Vo 883/2004 opgenomen overgangsbepalingen. Ten tijde van belang werkte een aantal betrokkenen mede in lidstaten van de EVA. Daarom is voor de beoordeling van een aantal hoofdgedingen artikel 14, tweede lid, van Vo 1408/71 van belang. Voor de beoordeling van de overige hoofdgedingen is met name artikel 13, eerste lid, van Vo 883/2004 van belang.

3.1.3.

Onder het begrip Unierecht wordt in dit verzoek ook het recht van de EVA begrepen, voor zover dat in de hoofdgedingen van toepassing is.

3.2.

Vo 1408/71

3.2.1.

In artikel 14, tweede lid, van Vo 1408/71 is bepaald:

2. Op degene die op het grondgebied van twee of meer Lid-Staten werkzaamheden in loondienst pleegt uit te oefenen, wordt de toepasselijke wetgeving als volgt vastgesteld:

a) op degene die behoort tot het rijdend, varend of vliegend personeel van een onderneming welke voor rekening van anderen of voor eigen rekening internationaal vervoer van personen of goederen per spoor, over de weg, door de lucht of over de binnenwateren verricht en op het grondgebied van een Lid-Staat haar zetel heeft, is de wetgeving van laatstbedoelde Staat van toepassing. Niettemin:
i) (…)

ii) is op degene die in hoofdzaak werkzaam is op het grondgebied van de Lid-Staat waar hij woont, de wetgeving van die Staat van toepassing, zelfs indien de onderneming waarbij hij werkzaam is, noch haar zetel, noch een filiaal, noch een vaste vertegenwoordiging op dit grondgebied heeft;
(…).

3.2.2.

Artikel 90, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van Vo 883/2004 luidt:

1. Verordening (EEG) nr. 1408/71 wordt met ingang van de toepassingsdatum van deze verordening ingetrokken. Verordening (EEG) nr. 1408/71 blijft evenwel van kracht en de rechtsgevolgen ervan worden gehandhaafd voor:

(…)

c) de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Zwitserse Bondsstaat, anderzijds, over het vrije verkeer van personen alsmede andere overeenkomsten die een verwijzing bevatten naar Verordening (EEG) nr. 1408/71, zulks zolang genoemde overeenkomsten niet worden gewijzigd als gevolg van deze verordening.

3.2.3.

Vo 883/2004 en Vo 987/2009 zijn voor Zwitserland in werking getreden per 1 april 2012 en voor IJsland, Liechtenstein en Noorwegen per 1 juni 2012. Hieraan liggen wijzigingen ten grondslag van de in artikel 90, eerste lid, onderdeel c, van Vo 883/2004 genoemde overeenkomsten.

3.2.4.

Artikel 87, achtste lid, van Vo 883/2004 luidt:

8. Indien een persoon op grond van deze verordening is onderworpen aan de wetgeving van een andere lidstaat dan die waaraan die persoon op grond van titel II van Verordening (EEG) nr. 1408/71 onderworpen is, blijft de betrokkene onderworpen aan deze wetgeving zolang de desbetreffende situatie voortduurt, maar in elk geval niet langer dan 10 jaar te rekenen vanaf de toepassingsdatum van deze verordening, tenzij hij een aanvraag indient om onderworpen te worden aan de wetgeving die op grond van deze verordening van toepassing is. Indien de aanvraag binnen een termijn van drie maanden vanaf de toepassingsdatum van deze verordening wordt ingediend bij het bevoegde orgaan van de lidstaat waarvan de wetgeving op grond van deze verordening van toepassing is, is deze wetgeving op betrokkene van toepassing vanaf de toepassingsdatum van deze verordening. Indien de aanvraag wordt ingediend nadat deze termijn verstreken is, is genoemde wetgeving op betrokkene van toepassing vanaf de eerste dag van de volgende maand.

3.3.

Vo 883/2004 en Vo 987/2009

3.3.1.

Tot 28 juni 2012 luidde artikel 13, eerste lid, van Vo 883/2004:

1. Op degene die in twee of meer lidstaten werkzaamheden in loondienst pleegt te verrichten, is van toepassing:

a) de wetgeving van de lidstaat waar hij...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT