Uitspraak Nº 16/3630 WW. Centrale Raad van Beroep, 2018-01-31

ECLIECLI:NL:CRVB:2018:359
Date31 Enero 2018
Docket Number16/3630 WW
CourtCentrale Raad van Beroep (Nederland)
16 3630 WW

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
19 april 2016, 15/3358 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[Appellant] te [woonplaats] (appellant)

Datum uitspraak: 31 januari 2018

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. E.P. Koevoets, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 augustus 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Koevoets. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
J. van Dalfsen. Het onderzoek ter zitting is geschorst.

Appellant heeft, zoals ter zitting is afgesproken, zijn standpunt nader onderbouwd en heeft in een brief van 8 september 2017 nog nadere stukken ingebracht, waarop het Uwv heeft gereageerd.

Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht nader ter zitting te worden gehoord, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN
1.1.

Appellant is op 1 augustus 2014 op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd tot 31 oktober 2014 als zelfstandig-werkend kok in dienst getreden bij [naam werkgeefster B.V.] (werkgeefster). In de arbeidsovereenkomst is een zogenoemd incorporatiebeding opgenomen, waarbij de cao voor het horecabedrijf (Horeca-cao) van toepassing is verklaard op de arbeidsovereenkomst. Per 1 november 2014 is de arbeidsovereenkomst verlengd tot
1 mei 2015.

1.2.

Op 13 november 2014 is werkgeefster in staat van faillissement verklaard. Vervolgens heeft de curator appellant, indien en voor zover er tussen hem en werkgeefster sprake was van een arbeidsovereenkomst, ontslag aangezegd met inachtneming van de voor appellant geldende opzegtermijn als bedoeld in artikel 40 van de Faillissementswet.

1.3.

Op 24 november 2014 heeft appellant het Uwv verzocht om met toepassing van hoofdstuk IV van de Werkloosheidswet (WW) de betalingsverplichtingen van werkgeefster wegens betalingsonmacht over te nemen. Bij besluit van 15 januari 2015 heeft het Uwv dit verzoek toegewezen. Daarbij zijn bedragen aan loon, vakantietoeslag en vakantie-uren overgenomen van in totaal € 3.410,53. In verband met zogenoemde ‘minuren’ zijn 60,34 uren in mindering gebracht op de betalingsverplichting van werkgeefster. De over te nemen betalingsverplichting is in verband hiermee verlaagd met een bedrag van € 702,-.

1.4.

Bij beslissing op bezwaar van 7 mei 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 15 januari 2015 ongegrond verklaard.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat op grond van artikel 7:628, vijfde lid, van het Burgerlijk Wetboek voor de eerste zes maanden bij schriftelijke overeenkomst ten nadele van de werknemer afgeweken mag worden van het uitgangspunt dat de omstandigheid dat een werknemer de bedongen arbeid niet volledig heeft verricht voor rekening van de werkgever komt. Een verwijzing naar een cao waarin de mogelijkheid om minuren te verrekenen wordt geopend voldoet naar het oordeel van de rechtbank aan dit schriftelijkheidsvereiste. Dat...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT