Uitspraak Nº 16/706590-18 (P). Rechtbank Midden-Nederland, 2020-02-26

ECLIECLI:NL:RBMNE:2020:722
Docket Number16/706590-18 (P)
Date26 Febrero 2020
CourtRechtbank Midden-Nederland (Neederland)
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht

Zittingsplaats Lelystad

Parketnummer: 16/706590-18 (P)

Vonnis van de meervoudige kamer van 26 februari 2020

in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren op [1998] te [geboorteplaats] ,

wonende te [woonplaats] , [adres] ,

thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Flevoland, locatie Lelystad.

1 ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 12 maart 2019, 21 mei 2019, 16 juli 2019, 17 september 2019, 10 december 2019, 11 februari 2020 en 12 februari 2020.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A.A. Nieli en van hetgeen verdachte en zijn raadsman mr. E.G.S. Roethof, advocaat te Amsterdam, alsmede mr. P.C. Schouten, advocaat te Breda namens de benadeelde partij, [slachtoffer] , naar voren hebben gebracht.

2 TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de zitting van 21 mei 2019 nader omschreven. De nader omschreven tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:

feit 1

in de periode van 13 juli 2018 tot en met 19 september 2018 te Lelystad/Den Haag samen met anderen [slachtoffer] heeft belaagd;

feit 2

primair

in de periode van 13 juli 2018 tot en met 19 september 2018 te Lelystad/Den Haag samen met anderen de moord op [slachtoffer] heeft voorbereid;

subsidiair

in de periode van 13 juli 2018 tot en met 19 september 2018 te Lelystad/Den Haag samen met anderen de zware mishandeling met voorbedachten rade van [slachtoffer] heeft voorbereid;

feit 3

op 19 september 2018 een vuurwapen categorie III, te weten een pistool, en munitie categorie III, te weten 16 scherpe patronen en een huls, voorhanden heeft gehad.

3 VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4 WAARDERING VAN HET BEWIJS
4.1

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie acht het onder 1, 2 primair en 3 tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen.

4.2

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde, wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. Ten aanzien van feit 1 is aangevoerd dat verdachte slechts eenmalig betrokken is geweest bij een rit naar Den Haag, de aanschaf van observatieapparatuur en het plaatsen van een kleine verborgen camera. Dat maakt niet dat sprake is geweest van belaging. Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat sprake is geweest van het treffen van voorbereidingen van de moord op [slachtoffer] . Ten aanzien van feit 3 is naar voren gebracht dat de enkele omstandigheid dat verdachte verbleef in de woning waar het vuurwapen is aangetroffen niet kan leiden tot de conclusie dat verdachte dat vuurwapen dan ook voorhanden heeft gehad.

4.3

Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank leidt uit de inhoud van het procesdossier de volgende gang van zaken af.

Inleiding

In de periode tussen de zomer van 2011 en de zomer van 2018 hebben aangeefster [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) en medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) een relatie gehad. Dit is een onstuimige relatie geweest, waarin beiden meermalen de relatie hebben verbroken en opnieuw samen zijn gekomen. Begin juli 2018 is de relatie definitief beëindigd. Vervolgens heeft in de nacht van 13 op 14 juli 2018 een incident plaatsgevonden waarbij [medeverdachte 1] [slachtoffer] op haar verblijfsadres (het huis van haar zus aan [adres] ) heeft opgezocht. [slachtoffer] was daar op dat moment samen met [A] . [medeverdachte 1] heeft voor de deur staan schreeuwen en geroepen dat zij naar beneden moesten komen, een en ander terwijl hij aan het filmen was. Hoewel [A] heeft gevraagd of [medeverdachte 1] wilde stoppen met filmen en de opname wilde verwijderen, heeft [medeverdachte 1] de video even later op zijn facebookpagina geplaatst. Nadat [A] telefonisch contact met [medeverdachte 1] heeft opgenomen, heeft [medeverdachte 1] de video uiteindelijk verwijderd. In de dagen die volgden heeft [slachtoffer] gemerkt dat zij op haar werk en thuis in de gaten werd gehouden. Zo hebben verschillende auto’s met mannen uren voor de deur bij de woning waar zij verbleef en haar werk gestaan en zijn die auto’s heen en weer gereden door de straat. [slachtoffer] en een aantal getuigen hebben [medeverdachte 1] en [B] herkend als twee van de bestuurders van deze auto’s. Ook anderen blijken dit in opdracht van [medeverdachte 1] te hebben gedaan. Op verschillende dagen is getoeterd en heeft [medeverdachte 1] vanaf de straat naar [slachtoffer] geschreeuwd. In augustus 2018 is ook [C] door [medeverdachte 1] achtervolgd. Op 21 augustus 2018 hebben [medeverdachte 1] en verdachte [verdachte] (hierna: [verdachte] ) samen verschillende auto’s gehuurd, waarvan sommige door [slachtoffer] en getuigen zijn gezien rond de woning van de zus van [slachtoffer] , waar [slachtoffer] op dat moment verbleef. Op de avond van 1 september heeft [medeverdachte 1] zijn neven bij elkaar geroepen en zijn zij samengekomen in het huis van [medeverdachte 1] . Diezelfde avond hebben verschillende auto’s door de straat bij [slachtoffer] gereden. In de dagen hierna heeft [verdachte] via WhatsApp geprobeerd een ‘driver’ voor zijn oom ( [medeverdachte 1] ), een bromfiets en ‘ijzers’ (wapens) te regelen. Op 11 september zijn [medeverdachte 1] en [verdachte] samen naar de spyshop in Breda gegaan en hebben bakens en een camera met SD-kaart gekocht. Vervolgens heeft [verdachte] de camera op 15 september in een auto geplaatst, die is neergezet voor de woning waar [slachtoffer] verblijft. In de periode van 15 tot en met 19 september, de dag waarop [medeverdachte 1] is aangehouden, zijn elke dag opnames gemaakt van zowel het werk als de woning waar [slachtoffer] verblijft.

Uit onderzoek aan de telefoongegevens en de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] blijkt dat [medeverdachte 2] [slachtoffer] in opdracht van [medeverdachte 1] geeft gevolgd, onder andere op 31 augustus 2018 tijdens het uitgaan in [naam] . Op de camerabeelden van [naam] , die op de telefoon van [medeverdachte 1] zijn aangetroffen, zijn [medeverdachte 2] en [slachtoffer] te zien. Ook is [medeverdachte 2] op 17 september 2018 [D] en [slachtoffer] naar Den Haag gevolgd. Bij deze achtervolging waren ook [medeverdachte 1] en [verdachte] betrokken.

Daarnaast zijn verschillende mannen bij [slachtoffer] aan de deur gekomen naar aanleiding van advertenties op sekssites en gaven zij aan seks met [slachtoffer] te willen. Op die manier is [slachtoffer] er achter gekomen dat er (naakt)foto’s van haar op internet stonden, waarbij haar naam en adres waren vermeld. Sommige van deze foto’s heeft zij alleen naar [medeverdachte 1] gestuurd en zij heeft dan ook het vermoeden dat [medeverdachte 1] degene is geweest die de foto’s online heeft geplaatst. Dat het daadwerkelijk [medeverdachte 1] is geweest die deze foto’s online heeft geplaatst blijkt uit een chatgesprek tussen [medeverdachte 1] en [getuige 1] waarin [getuige 1] screenshots naar [medeverdachte 1] stuurt van de sekssites en tegen [medeverdachte 1] zegt dat dit moet stoppen. [medeverdachte 1] geeft vervolgens aan dat hij ‘die tweede wel’ heeft gemaakt. De rechtbank is van oordeel dat dit niet anders kan worden uitgelegd dan dat [medeverdachte 1] aangeeft dat hij het account dat te zien is op het tweede screenshot heeft gemaakt. Dat dit de gang van zaken is geweest blijkt vervolgens uit een telefoongesprek tussen [E] en [getuige 1] , waarin [getuige 1] verwijst naar dit WhatsAppgesprek. Hij zegt dat [slachtoffer] had aangegeven dat [medeverdachte 1] naaktfoto’s van haar op internet had gezet en dat zij wilde dat [medeverdachte 1] zou stoppen. [getuige 1] geeft aan dat hij [medeverdachte 1] vervolgens heeft gesproken en hem gezegd dat hij het moet laten.

De rechtbank ziet een beeld van opbouwende ernst in de gedragingen van [medeverdachte 1] . Waar hij eerst zelf begint om [slachtoffer] in de gaten te houden, krijgt hij steeds meer hulp van anderen, onder wie [verdachte] . Rond de zogenoemde nevenbijeenkomst kantelt het beeld verder in negatieve zin. De observaties blijven doorgaan, evenals de achtervolgingen. [verdachte] en [medeverdachte 1] schaffen in september 2018 zelfs spyware aan waarmee [slachtoffer] op de voet gevolgd kan worden, wat in de week voor de aanhouding van [medeverdachte 1] een dagtaak is geworden.

Vrijspraak feit 1

Op basis van het procesdossier kan worden vastgesteld dat [slachtoffer] in de tenlastegelegde periode is belaagd door [medeverdachte 1] en dat [medeverdachte 1] daarbij door verschillende personen is geholpen. Verdachte zou daar strafrechtelijk – als medepleger – verantwoordelijk voor kunnen worden gehouden als kan komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.

De rechtbank overweegt dat [verdachte] medio augustus 2018 is begonnen aan een stage bij het bedrijf van [medeverdachte 1] . Doordeweeks verbleef hij daarom vanaf die periode in het huis van [medeverdachte 1] in [woonplaats] . Op dat moment was [medeverdachte 1] al bezig met het belagen van zijn ex-vriendin, [slachtoffer] . Uit het dossier blijkt van betrokkenheid van [verdachte] bij sommige van de onder feit 1 ten laste gelegde handelingen. Echter, nergens blijkt concreet dat die handelingen van [verdachte] onderdeel zijn van een (planmatige) samenwerking met [medeverdachte 1] die ziet op het wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk maken op...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT