Uitspraak Nº 16/990308-12 (ontneming). Rechtbank Midden-Nederland, 2018-07-10

ECLIECLI:NL:RBMNE:2018:3173
Docket Number16/990308-12 (ontneming)
Date10 Julio 2018
CourtRechtbank Midden-Nederland (Neederland)
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht

Zittingslocatie Utrecht

Parketnummer: 16/990308-12 (ontneming)

Vonnis van de rechtbank van 10 juli 2018

in de ontnemingszaak tegen

[veroordeelde],

geboren op [geboortedatum] 1944 te [geboorteplaats],

wonende te [adres], [woonplaats],

verder ook de veroordeelde te noemen.

1 De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:

- de vordering ten bedrage van € 12.484.141,00 die binnen de in artikel 511b van het Wetboek van Strafvordering genoemde termijn aanhangig is gemaakt;

  • -

    het strafdossier onder parketnummer 16/990308-12, waaronder het proces-verbaal van opsporingsonderzoek in het onderzoek Mintaka, nummer 51685, en het gedeeltelijke gevoegde dossier, nummer 48467 (onderzoek Orion);

  • -

    het veroordelend vonnis van 10 juli 2018 waaruit blijkt dat veroordeelde door de rechtbank Midden-Nederland is veroordeeld tot de in dat vonnis vermelde straf ter zake van:

feiten 1 en 2:

telkens: witwassen, meermalen gepleegd;

feit 3:

medeplegen van een gewoonte maken van het plegen van witwassen;

  • -

    de stukken uit het Strafrechtelijk Financieel Onderzoek (dossiernummer 50226), waaronder het ‘Rapport wederrechtelijk verkregen voordeel per delict ex artikel 36e Sr’ (opgenomen onder 2-SFO-015) van 15 december 2014, onderdeel van het hiervoor genoemde strafdossier;

  • -

    de bevindingen tijdens het onderzoek ter terechtzitting en de overige stukken in het dossier.

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 30 november 2017 en 15 januari 2018 (regiezittingen) en 24 mei 2018 (inhoudelijke behandeling), waarbij de officieren van justitie aanwezig zijn geweest, en op 2 juli 2018 (sluiting onderzoek), waarbij een - andere - officier van justitie aanwezig was. De veroordeelde is aanwezig geweest bij de inhoudelijke behandeling van de zaak op 24 mei 2018. Zijn raadsvrouw, mr. C.L.A. de Sitter, heeft de zittingen op 30 november 2017, 15 januari 2018 en 24 mei 2018 bijgewoond.

2 Het wederrechtelijk verkregen voordeel
2.1

Het standpunt van de officier van justitie

De officieren van justitie hebben ter terechtzitting gevorderd de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, conform het ontnemingsrapport, toe te wijzen tot een bedrag van € 12.484.141,-.

De standpunten van de officieren van justitie worden, voor zover relevant voor de beslissing, hierna besproken.

2.2

Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft primair betoogd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, gelet op de vrijspraak die door de raadsvrouw in de strafzaak is bepleit.

Subsidiair heeft de raadsvrouw een aantal standpunten ingenomen die hierna, voor zover deze relevant zijn voor de beslissing van de rechtbank, zullen worden besproken.

2.3

Het oordeel van de rechtbank

2.3.1

De grondslag voor het opleggen van de ontnemingsmaatregel

Het vonnis van de rechtbank

Veroordeelde is door de rechtbank Midden-Nederland op 10 juli 2018 veroordeeld voor:

  1. het witwassen van een groot geldbedrag door in de periode van 14 december 2001 tot en met 1 september 2011 de herkomst van dit geldbedrag te verbergen en door te verhullen wie dit bedrag voorhanden had;

  2. het witwassen van grote geldbedragen door deze bedragen in de periode van 14 december 2001 tot en met 31 december 2004 over te dragen, om te zetten en ervan gebruik te maken;

  3. het medeplegen van gewoontewitwassen door geldbedragen van in totaal bijna € 800.000,- over te dragen (via een rekening van [A]) naar zijn eigen Nederlandse rekening.

Ontnemen bij witwassen

De raadsvrouw heeft naar voren gebracht dat, volgens de jurisprudentie, het strafbare feit witwassen niet zonder meer wederrechtelijk voordeel genereert. Op grond van deze jurisprudentie dient in ieder geval het ten laste gelegde en bewezenverklaarde geldbedrag dat door veroordeelde is witgewassen bij de ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel buiten beschouwing te blijven.

De rechtbank overweegt hierover het volgende.

De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 19 februari 2013 (ECLI:NL:HR:2013:BY5217) geoordeeld dat de opvatting dat geldbedragen die een veroordeelde voorhanden heeft reeds wederrechtelijk verkregen voordeel vormen, omdat zij voorwerp zijn van het bewezen verklaarde witwassen, niet juist is. Dat geldbedragen vermogensbestanddelen vormen die veroordeelde tot voordeel (kunnen) strekken, vormt, volgens de Hoge Raad nog niet een toereikende motivering.

De rechtbank stelt op grond van het vonnis in de strafzaak vast dat veroordeelde een groot geldbedrag voorhanden heeft gehad dat gedeeltelijk van misdrijf, te weten niet-ambtelijke omkoping, afkomstig was. Daarnaast heeft veroordeelde een deel van dit bedrag uitgegeven en heeft hij geldbedragen via een andere rekening laten overmaken naar zijn eigen (Nederlandse) bankrekening. Veroordeelde heeft op deze wijze geldbedragen witgewassen en de criminele herkomst van deze geldbedragen verhuld. Dit kan, naar het oordeel van de rechtbank, echter niet tot de conclusie leiden dat deze geldbedragen zelf ook als het wederrechtelijk voordeel van witwassen kunnen worden aangemerkt. Het voordeel dat veroordeelde heeft verkregen door de ontvangst van de geldbedragen is immers niet het gevolg van het witwassen, maar van het gronddelict, te weten de niet-ambtelijke omkoping. Om die reden kunnen de bewezen verklaarde geldbedragen niet als het wederrechtelijk verkregen voordeel uit het witwassen van veroordeelde worden ontnomen. De rechtbank volgt hierin het verweer van de raadsvrouw.

Ontneming van voordeel uit andere strafbare feiten

De rechtbank stelt vast dat door de FIOD onderzoek is gedaan naar het wederrechtelijk verkregen voordeel van veroordeelde over de onderzoeksperiode van 1 maart 1993 tot en met eind 2013. Daarbij is van belang dat artikel 36e Wetboek van Strafrecht (Sr), waarop een ontnemingsmaatregel wordt gebaseerd, in 2011 ingrijpend is gewijzigd. Sinds de wetswijziging van 1 juli 2011 zijn -kort gezegd- de mogelijkheden om wederrechtelijk verkregen voordeel te ontnemen bij een veroordeelde verruimd. Nu dit een wetswijziging is ten nadele van veroordeelde zal de rechtbank artikel 36e Sr toepassen zoals dit artikel luidde ten tijde van de aanvang van de onderzoeksperiode, te weten op 1 maart 1993 (hierna: artikel 36e (oud) Sr).

Artikel 36e (oud) Sr luidde -voor zover relevant- als volgt:

  1. Op vordering van het openbaar ministerie kan bij een afzonderlijke rechterlijke beslissing aan degene die is veroordeeld wegens een strafbaar feit de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.

  2. De verplichting kan worden opgelegd aan de in het eerste lid bedoelde persoon die voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van het daar bedoelde strafbare feit of soortgelijke feiten of feiten waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door hem zijn begaan.

  3. Op vordering van het openbaar ministerie kan bij een afzonderlijke rechterlijke beslissing aan degene die is veroordeeld wegens een misdrijf, waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd, en tegen wie als verdachte van dat misdrijf een strafrechtelijk financieel onderzoek is ingesteld, de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, indien gelet op dat onderzoek aannemelijk is dat ook andere strafbare feiten er op enigerlei wijze toe hebben geleid dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen.

De rechtbank stelt vast dat de ontnemingsmaatregel tegen verdachte kan worden gebaseerd op het derde lid van artikel 36e (oud) Sr.

Veroordeelde is door de rechtbank veroordeeld voor kort gezegd- witwassen (artikel 420bis Sr) en gewoontewitwassen (artikel 420ter Sr). Voor beide strafbare feiten kan een geldboete van de vijfde categorie worden opgelegd. Ook is door de rechter-commissaris op 19 maart 2012 een machtiging verleend om tegen veroordeelde een strafrechtelijk financieel onderzoek in te stellen. De rechtbank dient, op basis van het derde lid van artikel 36e (oud) Sr, te beoordelen of gelet op dit onderzoek...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT