Uitspraak Nº 17/4284 AW. Centrale Raad van Beroep, 2018-05-17

ECLIECLI:NL:CRVB:2018:1516
Docket Number17/4284 AW
Date17 Mayo 2018
CourtCentrale Raad van Beroep (Nederland)

17/4284 AW, 17/6286 AW

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van

12 mei 2017, 16/971 (aangevallen uitspraak) en op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

het College van Bestuur van de Rijksuniversiteit Groningen (college)

Datum uitspraak: 17 mei 2018

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld en tevens verzocht het college te veroordelen tot het vergoeden van schade.

Het college heeft een verweerschrift ingediend en tevens incidenteel hoger beroep ingesteld.

Appellant heeft hierover zijn zienswijze gegeven.

Partijen hebben nadere stukken ingezonden.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 maart 2018. Appellant is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.E. Wagt en prof. dr. K. Poelstra.

OVERWEGINGEN
1.1.

Bij besluit van 30 juli 2014 is appellant voor de periode van 1 september 2014 tot en met 31 augustus 2015 aangesteld in de functie van [functie 1] bij de afdeling [afdeling 1] van de faculteit [faculteit] van de [universiteit] met een werktijdpercentage van 50%. In het besluit is vermeld dat binnen negen maanden door middel van een Resultaat en Ontwikkelingsgesprek (R&O gesprek)

zal worden bezien of het functioneren van appellant in relatie tot de functie-inhoud een benoeming voor onbepaalde tijd mogelijk maakt. Appellant is vrij snel na aanvang van zijn dienstverband ingezet bij de [afdeling 2] . Bij besluiten van

5 november 2014 en 18 december 2014 is het werktijdpercentage respectievelijk vanaf

1 november 2014 gewijzigd in 70%, vanaf 1 december 2014 in 90% en vanaf 1 juli 2015

in 70%.

1.2.

Op 17 februari 2015 heeft het R&O gesprek met leidinggevende W plaatsgevonden. De leidinggevende was van oordeel dat appellant goed functioneert. Appellant heeft te kennen gegeven dat hij, zolang hij de dagelijkse leiding over [afdeling 2] houdt, graag bevorderd wenst te worden naar een Docent 1 functie en in verband met de onzekere toekomst van [afdeling 1] een verlenging van de tijdelijke aanstelling wil met één of twee jaar.

1.3.

Bij brief van 12 mei 2015 heeft het college appellant meegedeeld dat zijn dienstverband als docent 2 met ingang van 1 september 2015 van rechtswege eindigt.

1.4.

Op 16 juni 2015 heeft een gesprek plaatsgevonden waarbij onder meer appellant, W, de coördinator van [afdeling 2] , E, en de [functie 2] van [faculteit] , P, aanwezig waren. In het verslag van dit gesprek is vermeld dat is afgesproken dat de aanstelling van appellant wordt verlengd tot

1 september 2016. Tevens is (in het aangepaste verslag) vermeld dat in het R&O gesprek is aangegeven dat appellant taken vervult van een docent 1.

1.5.

Bij brief van 22 juni 2015 (brief 1) is namens het bestuur van [faculteit] aan W en E naar aanleiding van hun verzoeken over de invulling van posities binnen [afdeling 2] meegedeeld dat het bestuur van [faculteit] op 18 juni 2015 heeft besloten de aanstelling van appellant met ingang van 15 juni 2015 te verlengen tot 1 september 2016. Deze brief heeft E ter kennis gesteld aan appellant.

1.6.

Per e-mailbericht van 22 juni 2015 heeft de HR-adviseur van [faculteit] appellant

meegedeeld dat zij hem met goedkeuring van het bestuur van [faculteit] voorstelt de aanstelling per 30 juni 2015 te verlengen tot 1 september 2016 met een omvang van 90%. Bij brief van

3 juli 2015 heeft appellant het bestuur van [faculteit] te kennen gegeven dat hij een verlenging van zijn huidige aanstelling onder dezelfde condities niet accepteert en doet hij een tegenvoorstel met twee opties. De eerste optie is dat hij gedurende twee jaar fulltime wordt aangesteld als docent 1 met uitzicht op een vaste aanstelling indien [afdeling 2] op alle modules een A-waardering in de studentenevaluatie krijgt of bij toekenning van een NWO-subsidie. Appellant stelt daarbij als voorwaarde dat zijn coördinatorschap van [afdeling 2] en de daarbij behorende bevoegdheden algemeen worden erkend. De tweede optie is dat zijn aanstelling per

1 september 2015 afloopt. In dat laatste geval zal de stichting van appellant CIS Law aan [faculteit] een rekening sturen voor de uren die hij buiten zijn aanstelling om in het samenstellen van twee syllabi voor het studiejaar 2015-2016 heeft gestopt en levert hij na betaling de gedrukte syllabi op 31...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT