Uitspraak Nº 17 / 9677. Rechtbank Den Haag, 2018-02-08

ECLIECLI:NL:RBDHA:2018:1607
Docket Number17 / 9677
Date08 Febrero 2018
CourtRechtbank Den Haag (Neederland)
RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg

Bestuursrecht

Zaaknummer: AWB 17/9677

uitspraak van de meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 8 februari 2018 in de zaak tussen

[naam] , eiser,

gemachtigde: mr. F. Ben-Saddek,

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (daaronder mede begrepen diens rechtsvoorgangers), verweerder,

gemachtigde: mr. P. van Zijl.

Procesverloop

Bij besluit van 6 oktober 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de aan eiser verleende verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd ingetrokken met ingang van 11 april 2015, bepaald dat eiser Nederland binnen vier weken dient te verlaten en aan eiser een inreisverbod voor de duur van vijf jaar opgelegd.

Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.

Bij besluit van 26 april 2017 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 21 december 2017. Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en bezit de Marokkaanse nationaliteit. Hij verblijft sinds 1974 in Nederland en is op 14 augustus 1996 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd.

2. Uit het uittreksel van het Justitieel Documentatieregister van 6 oktober 2016 (lees: 21 oktober 2016) blijkt dat eiser vele malen onherroepelijk is veroordeeld wegens het plegen van diverse misdrijven. Het gaat om pogingen tot diefstal, diefstal en diefstal met geweld.

3. Verweerder heeft om die reden de aan eiser verleende verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd ingetrokken op grond van artikel 22, tweede lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), gelezen in samenhang met artikel 3.98 en 3.86 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Volgens verweerder is de intrekking niet in strijd met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) omdat het belang van de Nederlandse overheid zwaarder weegt dan het persoonlijk belang van eiser. Het op grond van artikel 66a, zevende lid, van de Vw opgelegde inreisverbod voor de duur van vijf jaar heeft verweerder in het bestreden besluit gehandhaafd.

4. Op wat eiser daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna ingegaan.

5. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.

De rechtbank oordeelt als volgt.

Ambtshalve

6. Aan het tegen eiser uitgevaardigde inreisverbod voor de duur van vijf jaar zijn de rechtsgevolgen als bedoeld in artikel 66a, zevende lid, van de Vw verbonden. Uit de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) (bijvoorbeeld de uitspraken van 9 juli 2013, ECLI:NL:RVS:2013:298, en 18 februari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:638) volgt dat eiser geen belang heeft bij de beoordeling van zijn beroep tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd zolang voornoemd inreisverbod voortduurt. Of verweerder de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd heeft kunnen intrekken, kan ten volle in het kader van de toetsing van het inreisverbod aan de orde worden gesteld. De rechtbank zal daarom de gronden die eiser tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd heeft aangevoerd, beoordelen in het kader van het beroep tegen het inreisverbod.

Bekendmaking voornemen

7. Eiser heeft zijn stelling dat hij het voornemen tot intrekking van zijn verblijfsvergunning en tot oplegging van een inreisverbod niet heeft ontvangen, ter zitting nader toegelicht. Hij bestrijdt dat hij op 19 juli 2016 voor ontvangst heeft getekend, omdat het ‘hoedje’ van de letter Z in de handtekening ontbreekt. Desgevraagd heeft eiser ter zitting erkend dat hij op het moment van het uitreiking van het voornemen woonde op het adres Galderseweg 18 te Breda, het adres dat op het document van Post.nl staat vermeld. Hij weet echter niet meer zeker of hij voor ontvangst heeft getekend.

8. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij het voornemen niet heeft ontvangen. Van belang hierbij is dat eiser heeft verklaard dat het adres juist is en dat hij niet meer zeker weet of hij destijds voor ontvangst heeft getekend. Verder heeft eiser onvoldoende aangetoond dat de handtekening op het door verweerder overgelegde document van Post.nl. niet van hem afkomstig is. De rechtbank concludeert dat aannemelijk is dat het voornemen op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. De beroepsgrond van eiser faalt.

Toepassing glijdende schaal

9. Ten aanzien van de duur van eisers rechtmatig verblijf overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder is bij het nemen van het bestreden besluit uitgegaan van rechtmatig verblijf in Nederland vanaf 27 september 1993. Daarbij is echter een overweging ten overvloede opgenomen, waarbij een rechtmatig verblijf vanaf 1974 tot 27 september 1993 als uitgangspunt is genomen.

10. Eiser heeft met het overleggen van het uittreksel van de Basisregistratie Personen van de gemeente Breda van 21 november 2016, met zijn beantwoording van de vragenlijst en met zijn verklaringen ter zitting over het werk van zijn vader als gastarbeider, de gezinshereniging met zijn vader, de lagere...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT