Uitspraak Nº 18/03052. Hoge Raad, 2019-07-19

ECLIECLI:NL:HR:2019:1242
Docket Number18/03052
Date19 Julio 2019

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

CIVIELE KAMER

Nummer 18/03052

Datum 19 juli 2019

ARREST

In de zaak van

[eiser], handelend onder de naam [eiser],
wonende te [woonplaats],

EISER tot cassatie,

hierna: [eiser],

advocaat: mr. T. van Malssen,

tegen

[verweerder],
wonende te [woonplaats],

VERWEERDER in cassatie,

hierna: [verweerder],

niet verschenen.

1. Procesverloop

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:

a. de vonnissen in de zaak C/05/266487/HA ZA 14-355/93 van de rechtbank Gelderland van 1 oktober 2014 en 4 februari 2015;

b. de arresten in de zaak 200.165.072 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 28 april 2015, 22 maart 2016, 7 maart 2017, 8 mei 2018 en 29 mei 2018.

[eiser] heeft tegen de arresten van het hof van 22 maart 2016, 7 maart 2017, 8 mei 2018 en 29 mei 2018 beroep in cassatie ingesteld. Tegen [verweerder] is verstek verleend.

De conclusie van de Advocaat-Generaal M.H. Wissink strekt tot vernietiging van de bestreden arresten van 7 maart 2017, 8 mei 2018 en 29 mei 2018 en tot verwijzing.

De advocaat van [eiser] heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2 Uitgangspunten en feiten
2.1

In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

(i) [eiser] heeft een timmer- en klusbedrijf.

(ii) [eiser] en [verweerder] zijn medio 2011 met elkaar overeengekomen dat [eiser] zich voor [verweerder] zou inzetten bij de bouw van een woning.

(iii) [eiser] heeft bouwwerkzaamheden voor [verweerder] verricht en heeft ter zake daarvan een aantal facturen aan [verweerder] toegestuurd, waarbij de eerste vier betrekking hebben op termijnen, zonder nadere omschrijving. De gefactureerde bedragen zijn door [verweerder] betaald.

(iv) De twee laatste facturen houden onder het kopje ‘Bouw woonhuis’ omschrijvingen in van geleverde materialen en werk. Het gaat daarbij om bedragen van € 38.312,05 inclusief BTW (factuurnummer 681) en € 27.106,42 inclusief BTW (factuurnummer 687). [verweerder] heeft deze bedragen niet betaald.

(v) Bij brief van 20 mei 2014 heeft [eiser] [verweerder] meegedeeld dat hij de overeenkomst ontbindt wat betreft het nog niet uitgevoerde deel daarvan.

2.2

In dit geding vordert [eiser], voor zover in cassatie van belang, betaling van de facturen 681 en 687 van in totaal € 65.418,47 alsmede een bedrag van € 12.294,80 als aanvullende schadevergoeding.

De rechtbank heeft de vordering tot betaling van de facturen 681 en 687 geheel en de vordering tot betaling van aanvullende schadevergoeding tot een bedrag van € 9.429,80 toegewezen.

2.3.1

Het hof heeft, voor zover in cassatie van belang, in zijn tussenarrest van 22 maart 2016 geoordeeld dat [eiser] geen aanspraak kan maken op aanvullende schadevergoeding (rov 4.2- 4.3) en dat [eiser] dient te bewijzen dat de gefactureerde werkzaamheden zijn uitgevoerd en de in rekening gebrachte materialen zijn geleverd (rov. 4.5-4.7). Het hof heeft vervolgens voor een tot raadsheer-commissaris benoemd lid van het hof een comparitie gelast “waar over de eindafrekening en de rentevordering kan worden gesproken”, waar mogelijk kan worden gevraagd “naar (tegen)bewijsmogelijkheden en naar de (on)mogelijkheden tot het inwinnen van deskundigenbericht” en waar “zal worden onderzocht of partijen op één of meer punten overeenstemming met elkaar kunnen bereiken” (rov. 4.10). De comparitie heeft op 11 juli 2016 plaatsgevonden.

2.3.2

Bij tussenarrest van 7 maart 2017 heeft het hof geoordeeld over de toewijsbaarheid van een aantal gevorderde posten (rov. 2.5) en [eiser] toegelaten tot het leveren van bewijs van de door hem gestelde werkuren (rov. 2.6).

2.3.3

In het eindarrest van 8 mei 2018 heeft...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT