Uitspraak Nº 18/1406. Rechtbank Oost-Brabant, 2019-09-18

ECLIECLI:NL:RBOBR:2019:5332
Docket Number18/1406
Date18 Septiembre 2019
RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch

Bestuursrecht

zaaknummer: SHE 18/1406

uitspraak van de meervoudige kamer van 18 september 2019 in de zaak tussen [eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. P.A. van Hecke),

en

de korpschef van politie, verweerder

(gemachtigde: mr. A.T. Bolt).

Procesverloop

Op 5 juni 2018 heeft eiser bij de rechtbank beroep ingesteld tegen de weigering van verweerder om een besluit te nemen op zijn verzoek aansprakelijkheid voor restschade te erkennen.

Bij besluit van 5 juli 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder geweigerd aansprakelijkheid te erkennen voor de door eiser gestelde restschade als gevolg van de bij hem gediagnosticeerde posttraumatische stress stoornis (PTSS).

De rechtbank heeft het beroep van eiser op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geacht mede te zijn gericht tegen het bestreden besluit van 5 juli 2018.

Op 3 augustus 2018 heeft eiser een aanvulling van de beroepsgronden gegeven.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 juni 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en mr. J.C.E. te Riele.

Overwegingen

Feiten

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiser is sinds 1995 in een executieve functie werkzaam geweest binnen de politieorganisatie. In de jaren tussen 1997 en 2012 is eiser in zijn werkzaamheden in aanraking gekomen met diverse (ernstige) incidenten. In 2007 kreeg eiser psychische klachten, waarna bij hem de diagnose PTSS is gesteld. Nadat eiser in maart 2012 op zijn werk getuige was van een ernstig ongeval kreeg hij weer klachten. Bij brief van 29 augustus 2012 heeft eiser verweerder gevraagd een besluit te nemen waarin de bij hem gediagnosticeerde PTSS als beroepsziekte wordt erkend. Verweerder heeft bij besluit van 13 november 2012 eisers als PTSS te duiden psychische klachten aangemerkt als beroepsziekte in de zin van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder y, en artikel 54 van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp).

Bij brief van 21 januari 2013 heeft verweerder eiser erover geïnformeerd dat noodzakelijke kosten van geneeskundige behandeling of verzorging op grond van artikel 54 van het Barp worden vergoed. Ook is eiser in aanmerking gebracht voor vergoeding van het verplichte eigen risico en reis- en parkeerkosten ten behoeve van noodzakelijke medische behandelingen en is medegedeeld dat vanwege de beroepsziekte recht op extra pensioenopbouw bestaat.

2. Bij brief van 23 april 2015 heeft eiser verweerder als werkgever op grond van artikel 7:658 van het Burgerlijk Wetboek (BW) aansprakelijk gesteld voor de door hem geleden en nog te lijden materiele en immateriële schade. Eiser heeft verweerder aansprakelijk gesteld omdat verweerder volgens eiser als werkgever tekort is geschoten in zijn wettelijke zorgplicht dan wel wegens niet goed werkgeverschap op grond van artikel 7:611 van het BW. Tevens heeft eiser de brief bedoeld als stuiting van de verjaring overeenkomstig artikel 3:317 van het BW.

3. Bij besluit van 26 mei 2015 heeft verweerder besloten het inkomensverlies van eiser als gevolg van zijn beroepsziekte per 1 oktober 2009 gedeeltelijk te compenseren. Omdat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is in de zin van de Wet Werk en Inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) valt eiser onder de Regeling compensatie inkomensgevolgen WIA sector politie. De compensatie bedraagt 70% van het inkomensverlies.

Bij besluit van 1 juli 2015 heeft verweerder een bedrag van € 2.250 vergoed wegens noodzakelijke gemaakte kosten voor geneeskundige behandeling of verzorging.

Bij besluit van 23 september 2015 heeft verweerder een bedrag van € 18.750 smartengeld toegekend.

4. Bij brief van 6 december 2017 heeft verweerder aan eiser gevraagd zijn aansprakelijkstelling van 23 april 2015 nader te onderbouwen met aanvullende stukken die zien op de diagnose PTSS en op de incidenten waarbij eiser betrokken is geweest, een toelichting waaruit blijkt dat de incidenten een buitensporig karakter hebben, dat de zorgplicht is geschonden, dat verband bestaat tussen schending van de zorgplicht en de restschade, dat aannemelijk is dat sprake is van restschade alsmede een toelichting en onderbouwing van de restschade. Eiser heeft op 13 februari 2018 gereageerd.

Op 5 juni 2018 heeft eiser het hiervoor genoemde beroep tegen de weigering te beslissen op zijn verzoek ingesteld, waarna verweerder de aansprakelijkheid voor restschade bij het bestreden besluit heeft afgewezen.

Standpunten van partijen

5. Verweerder heeft aan zijn weigering de aansprakelijkheid te erkennen het standpunt ten grondslag gelegd dat beoordeeld moet worden of eisers werk(omstandigheden) als buitensporig moeten worden aangemerkt. De door eiser aangevoerde incidenten zijn door de zogenaamde Toetsingscommissie buitensporigheid bij advies van 26 juni 2018 niet als buitensporig beoordeeld. Verweerder volgt deze commissie daarin. Bovendien heeft verweerder de op hem rustende zorgplicht niet geschonden. Ook in het geval dat sprake is van als buitensporig aan te merken arbeid(somstandigheden), ziet verweerder daarom geen aanleiding aansprakelijkheid te erkennen omdat de politie de...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT