Uitspraak Nº 18-1954 AOW. Centrale Raad van Beroep, 2019-02-28

ECLIECLI:NL:CRVB:2019:852
Date28 Febrero 2019
Docket Number18-1954 AOW
CourtCentrale Raad van Beroep (Nederland)

18/1954 AOW e.v.

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op de 45 in de bijlage aangeduide beroepen en verzoeken om veroordeling tot vergoeding van schade

Partijen:

[de besloten vennootschap] te Cyprus ( [de besloten vennootschap] ) en vier van de 41 betrokkenen, zoals vermeld in de bij deze uitspraak behorende bijlage (appellanten)

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)

de 24 betrokkenen die aan de gedingen hebben deelgenomen als derde-belanghebbenden, zoals vermeld in de bij deze uitspraak behorende bijlage

Datum uitspraak: 28 februari 2019

PROCEDURELE VOORGESCHIEDENIS

1.1. In april 2013 heeft [de besloten vennootschap] de Svb verzocht om te bevestigen dat ingevolge artikel 13, eerste lid, sub b, van Verordening (EG) nr. 883/2004 (Vo. 883/2004) op, onder anderen, betrokkenen de Cypriotische socialezekerheidswetgeving van toepassing is over de periodes waarin zij in loondienst van [de besloten vennootschap] in de binnenvaart werken. Daarbij is gesteld dat betrokkenen hun werkzaamheden plegen te verrichten in twee of meer lidstaten van de Europese Unie (EU) en dat zij minder dan 25% van hun werkzaamheden verrichten in hun woonstaat Nederland.

1.2. In vervolg op het verzoek van [de besloten vennootschap] van april 2013 heeft de Svb bij besluiten van juni 2014 op betrokkenen de Nederlandse socialezekerheidswetgeving van toepassing verklaard vanaf het moment dat zij op de loonlijst van [de besloten vennootschap] stonden. Hiertoe is onder meer overwogen dat op basis van de beschikbare gegevens niet kan worden vastgesteld dat betrokkenen niet een substantieel gedeelte van hun werkzaamheden verrichtten in hun woonstaat Nederland. Bij de besluiten van juni 2014 heeft de Svb aan betrokkenen A1‑verklaringen verstrekt.

1.3. De besluiten van juni 2014 zijn onderwerp geweest van bezwaar, beroep en hoger beroep.

1.4. Bij uitspraak van 29 december 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:4469) heeft de Raad de door de Svb genomen besluiten op bezwaar van december 2014 vernietigd en de Svb opgedragen nieuwe besluiten op bezwaar te nemen. Daarbij is met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat alleen bij de Raad beroep kan worden ingesteld tegen de door de Svb te nemen nieuwe besluiten.

1.5. Bij besluiten van februari en maart 2018 (bestreden besluiten) heeft de Svb opnieuw beslist op de bezwaren van [de besloten vennootschap] en betrokkenen tegen de besluiten van juni 2014.

PROCESVERLOOP VANAF MAART 2018
2.1.

Namens appellanten heeft mr. J.H. Weermeijer tegen de bestreden besluiten bij de Raad beroep ingesteld. Verder is de Raad opnieuw verzocht om veroordelingen tot schadevergoeding uit te spreken. De ingediende beroepen en verzoeken zijn gevoegd.

2.2.

Op 15 juni 2018 heeft een regiezitting plaatsgevonden. Appellanten hebben zich daar laten vertegenwoordigen door mr. Weermeijer. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.P. van den Berg.

2.3.

Van de 37 betrokkenen die niet zelf beroep hebben doen instellen, hebben er 24 gebruik gemaakt van de hun vervolgens door de Raad geboden gelegenheid om op de voet van artikel 8:26 van de Awb als belanghebbende deel te nemen aan de gedingen die betrekking hebben op hun verzekeringspositie. Verder zijn voor 25 werknemers van [de besloten vennootschap] afzonderlijke schadevergoedingsverzoeken ingediend als bedoeld in artikel 8:90, eerste lid, van de Awb.

2.4.

Op 6 december 2018 zijn alle hoofdzaken ter zitting inhoudelijk behandeld. [de besloten vennootschap] en de betrokkenen die mr. Weermeijer als hun gemachtigde hebben aangewezen, zijn op 6 december 2018 door hem vertegenwoordigd. Andere betrokkenen zijn niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Van den Berg en mr. M.M.T. Wickenhagen. Betrokkenen [betrokkene 1] , [betrokkene 2] , [betrokkene 3] , en de echtgenote en de dochter van betrokkene [betrokkene 4] hebben op 6 december 2018 ter zitting verklaringen voorgelezen, vragen beantwoord en inlichtingen verstrekt.

OVERWEGINGEN
3.1.

Voor de beoordeling van de 45 in de bijlage aangeduide beroepen is allereerst de uitspraak van de Raad van 29 december 2017 van belang. Tegen deze uitspraak, waarnaar de Raad kortheidshalve verwijst, is geen cassatieberoep ingesteld.

3.2.

In de uitspraak van de Raad van 29 december 2017 is de Svb opgedragen om nieuwe besluiten te nemen op de bezwaren van [de besloten vennootschap] en betrokkenen tegen de onder 1.2 vermelde besluiten waarin de Nederlandse socialezekerheidswetgeving op betrokkenen van toepassing is verklaard vanaf het moment dat zij op de loonlijst van [de besloten vennootschap] stonden. De Svb moest daarbij beslissen en kenbaar maken aan de hand van welke graadmeters wordt beoordeeld of in Nederland wonende opvarenden van binnenvaartschepen al dan niet geacht worden een substantieel gedeelte van hun werkzaamheden te verrichten in Nederland. Verder diende de Svb opnieuw vast te stellen of betrokkenen over de periodes in geding al dan niet onderworpen zijn geweest aan de Nederlandse wetgeving.

3.3.

Bij de bestreden besluiten heeft de Svb vastgesteld:

- dat vanaf het moment dat zij op de loonlijst van [de besloten vennootschap] stonden, de Cypriotische socialezekerheidswetgeving van toepassing is op de vier betrokkenen die werkzaam zijn geweest op de [naam vaartuig 1] , de [naam vaartuig 2] en de [naam vaartuig 3] ;

- dat vanaf het moment dat hij op de loonlijst van [de besloten vennootschap] stond, de Duitse socialezekerheidswetgeving van toepassing is op de betrokkene die werkzaam is geweest op de [naam vaartuig 4] ;

- dat vanaf het moment dat zij op de loonlijst van [de besloten vennootschap] stonden, de Belgische socialezekerheidswetgeving van toepassing is op de drie betrokkenen die werkzaam zijn geweest op de [naam vaartuig 5] en op de [naam vaartuig 6] , en

- dat vanaf het moment dat zij op de loonlijst van [de besloten vennootschap] stonden, de Nederlandse socialezekerheidswetgeving van toepassing is op de 33 overige betrokkenen.

Bij het van toepassing achten van de Nederlandse socialezekerheidswetgeving op deze 33 betrokkenen heeft de Svb in aanmerking genomen dat de [naam vaartuig 7] , de [naam vaartuig 8] , de [naam vaartuig 9] , de [naam vaartuig 10] , de [naam vaartuig 11] , de [naam vaartuig 12] en de [naam vaartuig 13] rijnvaartschepen zijn met een in Nederland gevestigde exploitant. De [naam vaartuig 1] , de [naam vaartuig 2] , de [naam vaartuig 3] , de [naam vaartuig 5] en de [naam vaartuig 6] hadden ten tijde van belang een in België gevestigde exploitant. De [naam vaartuig 4] had een in Duitsland gevestigde exploitant.

3.4.

In de nu voorliggende gedingen moet de Raad, voor zover dat nog tussen partijen in geschil is, de vraag beantwoorden of de Svb bij de bestreden besluiten op correcte wijze uitvoering heeft gegeven aan de uitspraak van de Raad van 29 december 2017.

4. De Raad oordeelt als volgt.

4.1.1.

Namens [de besloten vennootschap] en betrokkenen is gesteld:

- dat op een aantal betrokkenen ten onrechte ingevolge Vo. 883/2004 de Nederlandse en niet de Cypriotische socialezekerheidswetgeving van toepassing is geacht, omdat deze betrokkenen ten tijde van belang niet een substantieel gedeelte van hun werkzaamheden verrichtten in hun woonstaat Nederland; en

- dat op de betrokkenen die hebben gewerkt op de [naam vaartuig 11] , de [naam vaartuig 12] en de [naam vaartuig 13] ten onrechte met toepassing van de Rijnvarendenovereenkomst de Nederlandse socialezekerheidswetgeving van toepassing is verklaard, omdat deze schepen ten tijde van belang niet hebben gevaren op de Rijn, de Lek of de Waal, zodat die betrokkenen, in deze gedingen niet zijn aan te merken als Rijnvarenden in de zin van de Rijnvarendenovereenkomst. Ter zitting is bevestigd dat in een aantal gedingen de vaststelling van de toepasselijke socialezekerheidswetgeving op betrokkenen niet meer in geschil is. In die zaken gaat het partijen uitsluitend nog om een oordeel van de Raad over de verzoeken om de Svb te veroordelen tot schadevergoeding.

4.1.2.

Hierna zal de Raad in rubriek 4.2 en rubriek 4.3 beoordelen of aan te nemen valt dat de betrokkenen op wie ingevolge Vo. 883/2004 de Nederlandse socialezekerheidswetgeving van toepassing is geacht, in de periodes waarin zij op de loonlijst van [de besloten vennootschap] stonden, een substantieel gedeelte van hun werkzaamheden verrichtten in hun woonstaat Nederland. Of de betrokkenen die hebben gewerkt op de [naam vaartuig 11] , de [naam vaartuig 12] en de [naam vaartuig 13] , in de voorliggende gedingen zijn aan te merken als Rijnvarenden, beoordeelt de Raad in rubriek 4.4. Schadevergoeding komt aan de orde in de rubrieken 5.1 en 5.2.

4.2.

Kader voor de beoordeling van de omvang van de arbeid van in Nederland wonende werknemers die in twee of meer EU-lidstaten plegen te werken in de binnenvaart

4.2.1.

Per 1 mei 2010 is Vo. 883/2004 in werking getreden. Voor de beoordeling van de zaken over de verzekeringspositie van de betrokkenen die hun werkzaamheden ten tijde van belang plachten te verrichten in twee of meer EU-lidstaten, is artikel 13, eerste lid, van Vo. 883/2004 van belang. Deze bepaling luidt, voor zover hier van belang:

Op degene die in twee of meer lidstaten werkzaamheden in loondienst pleegt te verrichten, is van toepassing:

a. a) de wetgeving van de lidstaat waar hij woont, indien hij aldaar een substantieel gedeelte van zijn werkzaamheden verricht, of

b) indien hij niet een substantieel gedeelte van zijn werkzaamheden verricht in de lidstaat waar hij woont:

i) de wetgeving van de lidstaat waar de zetel of het domicilie van de onderneming of de werkgever zich bevindt, indien hij in dienst is van één onderneming of werkgever, (…)

4.2.2.

In artikel...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT