Uitspraak Nº 18/5312. Rechtbank Den Haag, 2019-09-27

ECLIECLI:NL:RBDHA:2019:10213
Docket Number18/5312
Date27 Septiembre 2019
CourtRechtbank Den Haag (Neederland)
RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummer: AWB 18/5312

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 september 2019 in de zaak tussen

[naam 1] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,

van Syrische nationaliteit,

V-nummer: [nummer]

(gemachtigde: mr. R. Roelofsen)

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: Z. van der Meulen en mr. A de Brouwer).

Procesverloop

Bij besluit van 26 september 2017 (primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor de nareis van eiser, afgewezen. Voorts heeft verweerder eiser ongewenst verklaard.

Bij besluit van 20 juni 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser (kennelijk) ongegrond verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Op 11 september 2018, 22 februari 2019, 23 februari 2019 en 2 mei 2019 heeft eiser het beroepschrift aangevuld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Op 10 mei 2019 heeft verweerder een aanvullend verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 mei 2019. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verder zijn de zoon van eiser (referent) en de echtgenote van eiser naar de zitting gekomen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, Z. van der Meulen. Het onderzoek is ter zitting gesloten.

Bij brief van 18 juni 2019 heeft de rechtbank aan eiser en verweerder meegedeeld het onderzoek te heropenen om eiser te horen.

Het onderzoek ter zitting heeft vervolgens plaatsgevonden op 24 juni 2019. Eiser is door de rechtbank met behulp van een tolk gehoord via de telefoon. De gemachtigde van eiser is op de zitting aanwezig geweest, evenals referent en de echtgenote van eiser. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, mr. A. de Brouwer. Het onderzoek is ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van het volgende.

1.1.

Bij besluit van 23 februari 2016 heeft verweerder aan [naam 2] (referent) een verblijfsvergunning asiel verleend. Op 20 mei 2016 heeft eiser, de vader van referent, bij verweerder een mvv-aanvraag ingediend in het kader van nareis. Op 17 augustus 2017 is eiser middels videoverbinding met een tolk door verweerder gehoord op de Nederlandse ambassade in Ankara.

1.2.

Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag van eiser afgewezen omdat artikel 1(F), aanhef en onder a en b, van het Verdrag van Geneve betreffende de status van vluchtelingen van 1951 (Trb. 1954, 88), zoals gewijzigd bij Protocol van New York van 1967 (Trb. 1967, 76) (hierna: Vluchtelingenverdrag) op eiser van toepassing wordt geacht. Gelet hierop heeft verweerder tevens aanleiding gezien om eiser op grond van artikel 67, eerste lid, onder e, van de Vw 2000, ongewenst te verklaren in het belang van de internationale betrekkingen van Nederland. Verweerder heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat de ongewenstverklaring geen schending oplevert van het recht op eerbiediging van het familie- en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).

1.3.

Bij het bestreden besluit heeft verweerder zijn standpunt gehandhaafd.

1.4.

Eiser kan zich met het bestreden besluit niet verenigen. Op hetgeen eiser in beroep heeft aangevoerd wordt hierna, voor zover nodig, ingegaan.

Het juridisch kader

2. Ingevolge het bepaalde in artikel 2p, eerste lid, van de Vw 2000, kan verweerder een machtiging tot voorlopig verblijf verlenen aan de vreemdeling ten aanzien van wie is aangetoond dat hij voldoet aan de vereisten voor toegang en verlening van een

verblijfsvergunning.

2.1.

Ingevolge het bepaalde in artikel 2q, eerste lid, van de Vw 2000, kan verweerder, voor zover hier van belang, een machtiging tot voorlopig verblijf weigeren indien ten aanzien van de vreemdeling niet is aangetoond dat deze voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 2p, eerste lid, van de Vw 2000. Ingevolge het tweede lid kan verweerder, voor zover hier van belang, een machtiging tot voorlopig verblijf voorts weigeren indien het belang van de internationale betrekkingen zich tegen verlening van de machtiging tot voorlopig verblijf verzet.

2.2.

Ingevolge artikel 16, eerste lid en onder d, van de Vw 2000, kan verweerder een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 afwijzen, indien de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid.

2.3.

Ingevolge artikel 3.77, aanhef en onder a, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd op grond van artikel 16, eerste lid en onder d, van de Vw 2000, worden afgewezen wegens gevaar voor de openbare orde, indien er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat de vreemdeling zich schuldig heeft gemaakt aan gedragingen als bedoeld in artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag.

2.4.

Ingevolge het bepaalde in artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag, voor zover hier van belang, zijn de bepalingen van dit verdrag niet van toepassing op een persoon ten aanzien van wie er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat:

a. hij een misdrijf tegen de vrede, een oorlogsmisdrijf of een misdrijf tegen de menselijkheid heeft begaan, zoals omschreven in de internationale overeenkomsten welke zijn opgesteld om bepalingen met betrekking tot deze misdrijven in het leven te roepen;

b. hij een...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT