Uitspraak Nº 18/830182-18. Rechtbank Noord-Nederland, 2019-09-17

ECLIECLI:NL:RBNNE:2019:3927
Date17 Septiembre 2019
Docket Number18/830182-18
CourtRechtbank Noord-Nederland (Neederland)
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht

Locatie Groningen

Parketnummer 18/830182-18

Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 17 september 2019 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1993 te [geboorteplaats] ,

wonende te [straatnaam] , [woonplaats] ,

thans verblijvend te FPC GGZ Drenthe.

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 3 september 2019.

Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M. Arnold, advocaat te Leek. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. B. Rademacher.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:

Primair:

zij op of omstreeks 27 augustus 2018 te Stadskanaal opzettelijk, in/aan het pand van het politiebureau aan [straatnaam] te Stadskanaal, brand heeft gesticht door daar open vuur in aanraking te brengen met vloerbedekking, plant en/of plantenbak, en/of een gordijn, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan die/dat vloerbedekking, plant en/of plantenbak en/of gordijn geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is

ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor dat pand en de inventaris ervan, in elk geval

gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor de in dat pand verblijvende politieagenten/personen, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in dat pand verblijvende politieagenten/personen, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;

Subsidiair:

zij op of omstreeks 27 augustus 2018 te Stadskanaal opzettelijk en wederrechtelijk vloerbedekking, plant en/of plantenbak, en/of een gordijn, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Nationale Politie, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd ten aanzien van het primair ten laste gelegde, ter zake gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor personen. De officier van justitie heeft daartoe aangevoerd dat het politiebureau ten tijde van de brandstichting open was en er mensen aan het werk waren. Tevens is brand en het verloop daarvan onvoorspelbaar. Brand kan snel om zich heen grijpen en van de hal naar de rest van het gebouw overslaan. De aanwezigheid van politiemensen in het gebouw en het onvoorspelbare karakter van brand maken derhalve dat levensgevaar op het moment van de brandstichting naar algemene ervaringsregels voorzienbaar was.

Standpunt van de verdediging

De raadsman heeft aangevoerd dat er geen sprake is van een brand waarbij een concreet gevaar voor personen is ontstaan. Voor brandstichting is vereist dat het opzet mede gericht is op de gevaarzetting. Verdachte heeft zelf voorkomen dat het daadwerkelijk tot een brand is gekomen aangezien zij een aanwezige agent heeft geattendeerd op de brand. Er kan dan niet gesproken worden over een gestichte brand, althans niet een brand die tot schending van het in artikel 157 Sr beschermde belang leidt. Dit beschermde belang is dat minimaal een concreet gevaar voor personen is ontstaan. Derhalve kan hoogstens het subsidiair ten laste gelegde bewezen worden verklaard.

Uit de inhoud van de Pro Justitia-rapportages blijkt dat verdachte, vanwege de aanwezigheid van dwanggedachten en een autismespectrumstoornis ten tijde van de brandstichting, verminderd toerekeningsvatbaar moet worden verklaard. Zij was niet meer in staat weerstand te bieden aan haar dwanggedachten. Verdachte heeft wel nog het vermogen gehad om het groter worden van de brand te voorkomen door de verbalisanten in het politiebureau op de brand te attenderen. De bij haar aanwezige opzet is derhalve nimmer gericht geweest op de gevaarzetting. Ook om deze reden moet verdachte worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde.

Oordeel van de rechtbank

Partiële vrijspraak

Op basis van de bewijsmiddelen in het procesdossier en de verklaringen van verdachte ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat verdachte naar het politiebureau in Stadskanaal is gegaan om daar brand te stichten. Hiertoe had zij een lange aansteker mee en deze heeft ze ook gebruikt. Zij heeft eerst de aansteker gehouden bij het gordijn in de eerste (kleine) ruimte na de toegangsdeuren van het politiebureau. Toen het vuur in het gordijn doofde -het gordijn was gemaakt van brandwerend materiaal- heeft zij de aansteker gehouden bij de kunstplant die eveneens in deze ruimte stond. Deze plant vatte vervolgens vlam. De vlammen zijn vervolgens ook terechtgekomen op de vloerbedekking, die ook vlam heeft gevat.

De ruimte waar verdachte de brand heeft gesticht, werd gescheiden van de ontvangstruimte door elektrische schuifdeuren. Verdachte is bij de vlammen blijven staan en heeft vervolgens de agent die voor de tweede keer kwam kijken, gewezen op het vuur. Blijkens verklaring van de verdachte heeft deze agent vervolgens de brand geblust met een brandblusser.

Om te kunnen komen tot een bewezenverklaring van brandstichting als bedoeld in artikel 157 Wetboek van Strafrecht (Sr) moet allereerst worden vastgesteld of verdachte opzettelijk brand heeft gesticht. De raadsman heeft bepleit dat hiervan geen sprake is geweest omdat verdachte volledig handelde als gevolg van dwanggedachten waaraan zij geen weerstand kon bieden. Blijkens vaste jurisprudentie kan de invloed van een psychische stoornis alleen dan aan het aannemen van opzet in de weg staan als vastgesteld kan worden dat tengevolge van die stoornis elk inzicht in de draagwijdte van de gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan ontbreekt. Verdachte is door vier gedragsdeskundigen onderzocht en allen komen tot de conclusie dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht omdat van het volledig ontbreken van dit inzicht juist geen sprake is. Met deze deskundigen is de rechtbank van oordeel dat het verdachte ten tijde van de brandstichting niet aan elk inzicht in (de reikwijdte van) haar handelen ontbrak. Hiermee komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte opzettelijk brand heeft gesticht.

Daar waar de raadsman heeft betoogd dat bij verdachte nimmer opzet is geweest op de gevaarzetting, overweegt de rechtbank als volgt. Het gevaar moet naar algemene ervaringsregels voorzienbaar zijn geweest ten tijde van de brandstichting. Dat betekent dat het moet gaan om de als aanmerkelijk te achten kans dat het gevaar zich verwezenlijkt in objectieve zin en dat het niet gaat om de subjectieve beleving van verdachte. Hierbij moet sprake zijn van concreet gevaar voor personen -levensgevaar dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel- en/of concreet gevaar voor goederen.

Gelet op de situatie ter plaatse zoals die hiervoor is geschetst is de rechtbank van oordeel dat ten tijde van de brandstichting geen concreet gevaar is geweest voor personen. De rechtbank komt tot dit oordeel gelet op de plek waar de brand gesticht is en het feit dat verdachte geen gebruik heeft gemaakt van brandversterkende vloeistoffen of materialen. Het eerste halletje ('de tussenhal') wordt gescheiden van de wachtruimte voor bezoekers door elektrische schuifdeuren. In deze wachtruimte waren geen personen aanwezig. Deze wachtruimte is van het servicecentrum gescheiden door een muur met ramen, waarbij op de eerste werkplek van het servicecentrum, zo'n drie meter van de toegangshal, geen politiemedewerkers aanwezig waren. Op de 'tweede werkplek' waren wel medewerkers aan het werk. Deze werkplek bevond zich zo'n zes meter van de toegangshal. Gelet op deze situatie, bezien in het licht van de geloofwaardig te achten verklaring van verdachte dat zij bij de brand is gebleven en deze ook heeft aangewezen aan de politiemedewerker die kwam kijken na het ruiken van brandlucht, is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is geweest van concreet gevaar voor personen.

De rechtbank is echter wel van oordeel dat ten tijde van de brandstichting concreet gevaar te duchten is geweest voor goederen. Wanneer open vuur wordt geplaatst tegen een...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT