Uitspraak Nº 18/894 en 18/2506. College van Beroep voor het bedrijfsleven, 2020-04-28

ECLIECLI:NL:CBB:2020:307
Date28 Abril 2020
Docket Number18/894 en 18/2506
CourtCollege van Beroep voor het bedrijfsleven (Nederland)

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummers: 18/894 en 18/2506

uitspraak van de meervoudige kamer van 28 april 2020 op de hoger beroepen van: de Autoriteit Consument en Markt (ACM)

(gemachtigden: mr. S.A. van der Does en mr. E.L.M. Mout-Vos),

en

[naam 1] , te [plaats 1] ( [naam 1] )

(gemachtigde: mr. J.J.M. Sluijs).

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 12 april 2018, kenmerk ROT 16/6588, in het geding tussen

[naam 1] en ACM
Procesverloop in hoger beroep

ACM heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam (de rechtbank) van 12 april 2018, ECLI:NL:RBROT:2018:2818 (de aangevallen uitspraak).

[naam 1] heeft voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.

Partijen hebben een reactie op elkaars hogerberoepschriften ingediend.

Ten aanzien van een aantal stukken die ACM verplicht is over te leggen heeft zij medegedeeld dat uitsluitend het College daarvan kennis zal mogen nemen. Bij beslissing van 27 augustus 2019 heeft het College de gevraagde beperking van de kennisneming gerechtvaardigd geacht. De andere partij heeft het College toestemming verleend om mede op grondslag van die stukken uitspraak te doen.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 december 2019.

ACM heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigden. [naam 1] is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde.

Grondslag van het geschil
1.1

Voor een uitgebreide weergave van het verloop van de procedure, het wettelijk kader en de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, voor zover niet bestreden, wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. Het College volstaat met het volgende.

1.2

Bij besluit van 22 december 2015 (het primaire besluit) heeft ACM [naam 1] een boete opgelegd van € 50.000,- wegens het feitelijk leidinggeven aan overtreding van artikel 6, eerste lid, van de Mededingingswet (Mw) en/of artikel 101 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) door de onderneming [naam 2] . Volgens ACM hebben de ondernemingen [naam 2] en [naam 3] in de periode van 30 november 2006 tot en met 31 december 2009 het kartelverbod overtreden door het afstemmen van tarieven en/of het uitwisselen van concurrentiegevoelige informatie op het gebied van opslag en verwerking van vruchtensappen en –concentraten in koel- en/of vrieshuizen in [plaats 2] . ACM merkt de gedragingen tezamen aan als een enkele voortdurende overtreding. De gedragingen waren naar het oordeel van ACM concreet geschikt om te leiden tot een beperking van de mededinging en de gedragingen strekten er toe de mededinging te beperken. [naam 1] heeft volgens ACM in de periode van 12 februari 2008 tot en met 31 december 2009 feitelijk leiding gegeven aan de overtreding door [naam 2] .
is op 10 februari 2009 failliet verklaard. De activiteiten van [naam 2] zijn op 13 februari 2009 overgenomen door [naam 3] .

1.3

Bij haar besluit van 30 augustus 2016 (bestreden besluit), waartegen het beroep bij de rechtbank was gericht, heeft ACM de bezwaren van [naam 1] ongegrond verklaard.

Uitspraak van de rechtbank
2.1

De rechtbank heeft het beroep van [naam 1] gegrond verklaard. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank heeft het primaire besluit van 22 december 2015 herroepen en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. De rechtbank heeft, voor zover thans in hoger beroep van belang, het volgende overwogen.

2.2.

De rechtbank heeft allereerst de beroepsgrond van [naam 1] over de toegang tot de stukken verworpen. De rechtbank volgt niet het betoog dat ACM de bewijsmogelijkheden en de kansen van [naam 1] op een eerlijk proces belemmert.

2.3.1

De rechtbank is van oordeel dat ACM niet zonder nader onderzoek, bijvoorbeeld bij in Duitsland of België gevestigde aanbieders, kon concluderen dat sprake is van een nationale markt. Het bestreden besluit is op dit punt in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Er zijn aanwijzingen voor een ruimere geografische markt. Zo geeft juist ook de verklaring van de directeur van [naam 3] waarop ACM zich baseert zo’n aanwijzing. De directeur van [naam 3] antwoordt immers op de vraag welke aanbieders evenals [naam 3] een blendstation hebben:

“Een aantal ondernemingen heeft dat ook, zoals (…). Met uitzondering van [naam 4] zijn al deze ondernemingen gevestigd in Nederland. In België zijn er ook nog één of twee. Dit is geen limitatieve opsomming.”

Verder geeft [naam 5] in dezelfde verklaring als onder 3.4 [bedoeld is 5.4 van de aangevallen uitspraak] genoemd ook aan:

“Ik heb ook geen idee wat er op Europees niveau aan blendinstallaties is. Ik weet niet of ze dat in Spanje of Portugal ook hebben, dat kan ik niet beoordelen.”

Uit (een vertrouwelijk deel van) de anonieme verklaring blijkt dat België een reëel alternatief kan zijn. [naam 6] geeft op de vraag in welk gebied zij mogelijke alternatieven ziet voor haar huidige aanbieders, aan:

“Northern Europe within close proximity to a major port.”

Op de vraag in hoeverre zij koel- en vrieshuizen in omringende landen als realistische alternatieven ziet voor haar aanbieders in Nederland antwoordt [naam 6] :

“At present we do not. However, every few years we reassess our distribution “footprint” in order to make sure that our locations are appropriate.”

2.3.2

Gelet op de fundamentele aard van de in het onderzoek geconstateerde gebreken, het tijdsverloop en de te beoordelen periode, en het punitieve karakter van het besluit, ziet de rechtbank geen mogelijkheid om ACM met toepassing van de bestuurlijke lus in de gelegenheid te stellen de geconstateerde gebreken te herstellen. De rechtbank herroept dan ook het primaire besluit tot boeteoplegging.

Beoordeling van het geschil in hoger beroep Het hoger beroep van ACM
3.1

ACM voert aan dat de rechtbank een onjuiste maatstaf heeft gehanteerd door bij gebreke van een exacte marktafbakening het bestreden besluit in strijd te achten met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb. Anders dan de rechtbank veronderstelt, moet de marktafbakening worden gezien als een instrument en niet als een doel op zich. ACM heeft het marktonderzoek gedaan om te kunnen beoordelen of de afspraak of afstemming concreet geschikt is om de mededinging te beperken, in het kader van artikel 6, eerste lid, van de Mw en artikel 101 VWEU te kunnen vaststellen dat de betrokken ondernemingen geen verwaarloosbare positie hadden, en of de grenzen van artikel 7, tweede lid, van de Mw zijn overschreden.

De rechtbank heeft verder ten onrechte geconcludeerd dat het marktonderzoek onvoldoende is om te concluderen dat van buitenlandse aanbieders geen reële concurrentiedruk uitging. Het onderzoek moet een voldoende beeld geven van het voor de afspraken relevante concurrentieveld en de specifieke actoren binnen dat veld.

Vruchtensappen en –concentraten komen vooral vanuit overzeese gebieden. Dit betreft geen voor consumptie gerede vruchtensappen. De ingevroren vruchtensappen en –concentraten moeten nog worden bewerkt. Dit wordt blending genoemd. De bewerkte vruchtensappen worden vervolgens verder verwerkt tot een eindproduct en verpakt...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT