Uitspraak Nº 19/00707 en 19/00708. Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 2020-10-08

ECLIECLI:NL:GHSHE:2020:3091
Docket Number19/00707 en 19/00708
Date08 Octubre 2020
CourtGerechtshof 's-Hertogenbosch (Nederland)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 19/00707 en 19/00708

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 30 oktober 2019, nummers BRE 17/6861 en 17/6862, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de inspecteur,

en

de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid),

hierna: de Minister.

1 Ontstaan en loop van het geding
1.1.

De inspecteur heeft een naheffingsaanslag omzetbelasting over de periode 1 januari 2011 tot en met 31 december 2011 (hierna: 2011) opgelegd. Tevens is bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht.

1.2.

De inspecteur heeft een naheffingsaanslag omzetbelasting over de periode 1 januari 2012 tot en met 30 november 2014 (hierna: 2012 tot en met 2014) opgelegd. Tevens is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht.

1.3.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen beide naheffingsaanslagen en de beschikkingen heffingsrente en belastingrente.

1.4.

De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.

1.5.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.6.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.7.

Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de andere partij.

1.8.

De zitting heeft plaatsgevonden op 27 augustus 2020 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen namens belanghebbende, [A] en de gemachtigde [gemachtigde] , en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] en [inspecteur 3] . Op deze zitting is [getuige] als getuige gehoord.

1.9.

Belanghebbende heeft tijdens de zitting een pleitnota voorgelezen en exemplaren van de pleitnota en een daarbij gevoegde bijlage overgelegd aan het hof en aan de andere partij. De bijlage betreft een aan de belastingdienst gerichte brief van [B] van 30 oktober 2012.1 Het hof verwerpt het verzoek van de inspecteur om deze brief vanwege de late indiening buiten beschouwing te laten. Immers, uit de tot de gedingstukken behorende brief van de inspecteur aan [B] van 5 november 2012 blijkt dat de brief van 30 oktober 2012 toen reeds bekend was bij de inspecteur.

1.10.

Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.11.

Van de zitting en het getuigenverhoor zijn processen-verbaal opgemaakt, die gelijktijdig met de uitspraak aan partijen worden verzonden.

2 Feiten
2.1.

Belanghebbende was geregistreerd als ondernemer in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB). De bedrijfsactiviteiten bestonden uit de handel in nieuwe en gebruikte personen- en vrachtwagens. [A] was tussen 3 november 2006 en 16 september 2014 directeur-grootaandeelhouder van belanghebbende. Belanghebbende was in die periode gevestigd op het woonadres van de heer [A] .

2.2.

Belanghebbende heeft ter zitting een brief van 30 oktober 2012 van mr. [B] , aan de heren [C] en [D] van de Belastingdienst overgelegd. In deze brief is het volgende vermeld:

“Cliënten moeten vaststellen dat u namens de belastingdienst relaties en voormalige relaties heeft aangeschreven over een door u ingesteld onderzoek met betrekking tot de inkoop van vrachtauto’s.

U stelt in de briefwisseling naar voornoemde derden dat zij niet of onvoldoende mate hebben onderzocht of zaken gedaan kan worden met (fiscaal) betrouwbare ondernemingen. Daaraan is aan voornoemde derden toegevoegd dat cliënten en de aan cliënten verbonden ondernemingen niet betrouwbaar zijn.

Nadat u een of meerdere van deze relaties van cliënten nader hebt gesproken, is door u aan deze derden bevestigd dat zij geen zaken meer doen met cliënten en de aan cliënten verbonden ondernemingen.

Ten gevolge deze handelswijze van de Belastingdienst bent u erin geslaagd te bevorderen dat er geen enkele relatie en voormalige relatie met cliënten nog langer zaken wil doen. Immers, dat leidt tot een onmiddellijke reactie van de belastingdienst en het niet honoreren van de door deze derden in aftrek gebrachte voorbelasting op transacties met cliënten en/of de aan cliënten verbonden ondernemingen.

Namens cliënten maak ik nadrukkelijk bezwaar tegen deze gang van zaken. Volstrekt ten onrechte worden cliënten door de Belastingdienst in diskrediet gebracht en leiden cliënten forse schade. Aldus handelt de Belastingdienst onrechtmatig (…).”

2.3.

Nadat de Belastingdienst bij brief van 5 november 2012 om nadere informatie heeft gevraagd, antwoordt de heer [B] bij brief van 10 december 2012 als volgt:

“Onder verwijzing naar uw brief d.d. 5 november 2012 bericht ik u dat het in casu gaat om mijn cliënten de heren [A] en [E] in privé alsmede de aan de heer [A] verbonden Besloten Vennootschap [belanghebbende] .

Inmiddels moeten mijn cliënten, de heren [A] en [E] in privé, vaststellen dat medewerkers van de Belastingdienst meerdere derden nog steeds kenbaar maken dat met cliënten geen zaken gedaan dient te worden. De inmiddels geleden schade loopt op en ik verzoek u mij zo spoedig mogelijk inhoudelijk bericht te laten op mijn brief aan u d.d. 30 oktober 2012.”

2.4.

Op 17 februari 2014 heeft de inspecteur een boekenonderzoek bij belanghebbende aangekondigd. Het doel van het onderzoek is de aanvaardbaarheid vast te stellen van de aangiften omzetbelasting over de periode 1 januari 2009 tot en met 31 december 2013.

2.5.

Tot de stukken van het geding behoort een logboek bijgehouden door een van de controleambtenaren, [D] . Het logboek ziet op hetgeen heeft plaatsgevonden in de periode 17 februari 2014 tot en met 17 maart 2014.

2.6.

In een e-mail van 24 februari 2014 aan de heer [D] deelt de heer [A] het volgende mede:

“Bij deze bericht ik u dat ik heden middag mijn adviseur heb gesproken inzake uw aangekondigde boekenonderzoek.

Ik heb mijn volledige administratie bij hem afgegeven ter inzage. Hij zal mij dan ook vertegenwoordigen.

Hij zal uiterlijk morgen met u contact op nemen om met u een afspraak te maken.”

2.7.

Bij e-mail van 26 februari 2014 heeft de heer [B] aan de heer [D] het volgende bericht gestuurd:

“In het verleden heb ik u meerdere keren namens cliënte en de heer [A] aangeschreven en niet van u vernomen.

Alvorens te reageren op uw voornemen ontvang ik graag een reactie op ondermeer mijn brief aan u d.d. 30 oktober en 10 december 2012.”

2.8.

Op 16 september 2014 heeft de heer [A] de aandelen in belanghebbende overgedragen aan [F BV] , gevestigd op het adres [adres 1] , [plaats 1] , Portugal, met als uiteindelijk feitelijk bestuurder de heer [G] . Belanghebbende is sedert deze datum gevestigd op het adres [adres 2A] te [plaats 2] . Op dit adres staan diverse ondernemingen ingeschreven. Op dit adres zijn geen ondernemingen fysiek gevestigd. Het betreft slechts postadressen. Het vestigingsadres van belanghebbende betreft een bovenwoning, waar [H] kamers verhuurt. De heer [H] is met zijn kantoor gevestigd op het benedenadres [adres 2] te [plaats 2] . De bovenwoning wordt gebruikt door [J] . De heer [J] verricht werkzaamheden voor de heer [H] .

2.9.

Tot de stukken van het geding behoort een brief van de heer [A] van 25 september 2014 aan belanghebbende ter attentie van de heer [G] . In deze brief is het volgende vermeld:

“Heden heb ik u diverse stukken en contacten overhandigd welke bij het door u overgenomen bedrijf " [belanghebbende] " toe behoren.

Hierbij verklaar ik, de heer [A] , daartoe de volgende bescheiden aan u, de heer [G] te hebben overgedragen en verklaart u deze van mij te hebben ontvangen:

• Voledige administratie.

• Debiteuren- en crediteuren overzicht.

• Gegevens bankadministratie.

• Gegevens boekhouder.”

2.10.

De bevindingen van het boekenonderzoek zijn neergelegd in een controlerapport met datum 2 februari 2016. In het rapport staat het volgende vermeld:

2.3 Administratie

I.v.m. een derdenonderzoek hebben collega's van de Belastingdienst Breda contact gehad met [J] (vriend van [G] ), [E] en [A] .

Volgens de verklaring van [E] en [A] zijn de administratieve bescheiden bij de overdracht van de B.V. overgedragen aan [J] . Zij zouden proberen contact op te nemen met [J] om deze bescheiden boven water te krijgen. Volgens mededeling van [J] is de administratie in Portugal. Onze collega's zouden bericht krijgen wanneer ze de administratie ter inzage zouden krijgen maar zij hebben niets meer vernomen. Aan de hand van de ingediende aangiften loonheffing en omzetbelasting hebben wij de adviseur van de belastingplichtige kunnen achterhalen. Volgens zijn mededeling is de administratie opgehaald door [A] .

De adviseur heeft de gegevens van administratieve bescheiden in een financieel pakket verwerkt. De administratie is t/m 31-08-2014 bijgewerkt. Een auditfile over het jaar 2014 heeft hij ons d.d. 09-02-2015 gemaild. Op 25-02-2015 hebben wij eveneens de auditfiles over de jaren 2011 t/m 2013 van de adviseur ontvangen. Wij hebben contact opgenomen met het telefoonnummer waaronder de belastingplichtige volgens de Kamer van Koophandel thans bereikbaar is. De telefoon werd opgenomen door [J] . Volgens zijn mededeling heeft hij bij de overdracht geen administratieve bescheiden ontvangen. Hij zou contact opnemen met [G] of dat hij eventueel iets had ontvangen. Zodra hij contact heeft gehad met [G] zou hij ons terugbellen. Wij hebben niets meer van hem vernomen. Tot op heden hebben wij geen administratieve bescheiden kunnen achterhalen.

(…)

7 Slotopmerkingen

De gevolgen van...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT