Uitspraak Nº 20-000420-17. Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 2020-12-21

ECLIECLI:NL:GHSHE:2020:3968
Date21 Diciembre 2020
Docket Number20-000420-17
CourtGerechtshof 's-Hertogenbosch (Nederland)

Parketnummer: 20-000420-17

Uitspraak: 21 december 2020

TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch,

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant van 31 januari 2017 in de strafzaak met het parketnummer

01-089953-16 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] (Groot-Brittannië) op [geboortedatum] 1959,

zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland,

volgens opgave ter terechtzitting wonende op het adres [woonplaats]

(Polen).

Hoger beroep

Bij voormeld vonnis is de verdachte, met vernietiging van de eerder uitgevaardigde strafbeschikking, ter zake van eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening veroordeeld tot een geldboete van € 250,00 subsidiair 5 dagen hechtenis, desgewenst te voldoen in 2 termijnen van elk € 100,00 en 1 termijn van € 50,00 per maand.

Van de zijde van de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte naar voren is gebracht.

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het gerechtshof het vonnis van de politierechter zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een geldboete van € 200,00 subsidiair 4 dagen hechtenis.

De verdachte heeft, met een beroep op verdragsrechtelijke bepalingen, bepleit dat hij van het tenlastegelegde wordt vrijgesproken dan wel dat zijn uitlatingen niet strafbaar zijn.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

In het kader van de beoordeling van de ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep stelt het hof voorop dat in artikel 404, vijfde lid van het Wetboek van Strafvordering (Sv) is bepaald, kort gezegd, dat indien in eerste aanleg strafbare feiten gevoegd aan het oordeel van de rechter zijn onderworpen, de verdachte alleen hoger beroep kan instellen van die gevoegde zaken waarin hij niet van de gehele tenlastelegging is vrijgesproken.

Het hof stelt vast dat in de inleidende dagvaarding aan de verdachte, kort gezegd, de opzettelijke belediging op 29 april 2016 van [verbalisant 1] , surveillancehonden-geleidster binnen de politie-eenheid Oost-Brabant, en/of [verbalisant 2] , hoofdagent van politie, ten laste is gelegd.

Uit de inhoud van het onderliggende dossier van de politie-eenheid Oost-Brabant, district

’s-Hertogenbosch, met registratienummer PL2100-2016180167 Z, kan onder meer worden afgeleid dat genoemde ambtenaren op 29 april 2016 op verschillende tijdstippen en verschillende locaties door de verdachte zouden zijn beledigd. Gelet hierop, en uitgaande van de veronderstelling dat de opsteller van de tenlastelegging heeft beoogd de reeds qua tijd en plaats van elkaar te onderscheiden gedragingen van de verdachte beide ter beoordeling aan de rechter voor te leggen, vat het hof de tenlastelegging op als een impliciet cumulatieve tenlastelegging, in die zin dat sprake is van gevoegde strafbare feiten waarop artikel 404, vijfde lid van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van toepassing is.

Het hof stelt voorts vast dat de politierechter op de voet van het bepaalde in artikel 378a Sv, in verband met artikel 378, tweede lid, aanhef en onder c, laatste onderdeel Sv, heeft volstaan met het aantekenen van het mondeling vonnis op een aan het dubbel van de dagvaarding gehecht stuk. Bijgevolg bevat de aantekening van het mondeling vonnis niet de woordelijke weergave van hetgeen de politierechter bewezen heeft geacht, waardoor de omvang van hetgeen in eerste aanleg bewezen is verklaard in hoger beroep niet, althans niet zonder meer, vast staat.

Het hof ziet zich dan ook, mede in het licht van de hierboven vermelde vooropstelling, gesteld voor de opdracht de omvang van hetgeen door de politierechter bewezen is verklaard op andere wijze vast te stellen.

Het hof overweegt in dit verband als volgt.

In de kwalificatie van het bewezenverklaarde, zoals vermeld in de aantekening van het mondeling vonnis, is uitdrukking gegeven aan het éénmalig (en niet het meermalen) plegen van belediging van een ambtenaar, terwijl voorts artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) in de aantekening van het vonnis niet is vermeld bij de wettelijke voorschriften waarop de opgelegde straf is gegrond. Gelet hierop - en uitgaande van de veronderstelling dat een en ander niet het gevolg is van omissies - houdt het hof het ervoor dat de politierechter niet tot een integrale bewezenverklaring van de gevoegd tenlastegelegde feiten is gekomen en dat moet worden aangenomen dat de verdachte van één van die gedragingen is vrijgesproken. Het hof zal in hoger beroep in het voordeel van de verdachte van die aanname uitgaan omdat in dat geval sprake is van een zogenoemde beschermde vrijspraak van een tenlastegelegd feit, dat in hoger beroep niet meer aan de orde is.

Het hof ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag welk van de gevoegd tenlastegelegde feiten door de politierechter bewezen is verklaard: de belediging van verbalisant [verbalisant 1] of de belediging van verbalisant [verbalisant 2] . Het antwoord op deze vraag leidt vanzelfsprekend tot het antwoord op de vraag van welk van de tenlastegelegde feiten de verdachte is vrijgesproken.

Het hof overweegt als volgt.

Uit het hiervoor genoemde dossier van de politie-eenheid Oost-Brabant komt, kort gezegd, naar voren dat de verdachte door verbalisant [verbalisant 1] is staande gehouden met het oog op een door haar, [verbalisant 1] , uit te voeren identiteitscontrole. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte erkend dat hij bij gelegenheid van zijn staandehouding de woorden ‘You are a racist’ heeft gezegd tegen verbalisant [verbalisant 1] . De verdachte heeft daar aan toegevoegd dat hij dat deed omdat hij van mening is dat verbalisant [verbalisant 1] hem uitsluitend heeft staande gehouden vanwege zijn donkere huidskleur en dat zij zich dusdoende heeft schuldig gemaakt aan etnisch profileren. In aanmerking nemende dat de behandeling van het hoger beroep zich heeft toegespitst op de tenlastegelegde belediging van verbalisant [verbalisant 1] , gaat het hof ervan uit dat de verdachte in eerste aanleg is vrijgesproken van de eveneens tenlastegelegde belediging van verbalisant [verbalisant 2] .

Blijkens de daarvan opgemaakte akte is op 7 februari 2017 namens de verdachte onbeperkt hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter van 31 januari 2017. Dit betekent dat het hoger beroep mede is gericht tegen de vrijspraak van de verdachte ter zake van de belediging van verbalisant [verbalisant 2] . Dat is in strijd met het bepaalde in artikel 404, vijfde lid, Sr, zodat de verdachte in zoverre niet ontvankelijk wordt verklaard in het hoger beroep.

Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist, heeft slechts betrekking op dat gedeelte van het vonnis van de politierechter dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd omdat de politierechter heeft volstaan met het aantekenen van de uitspraak op een aan het dubbel van de dagvaarding gehecht stuk. Het hof is daarentegen gebonden aan het motiveringsvoorschrift van artikel 359 van het Wetboek van Strafvordering.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd, voor zover in hoger beroep aan het oordeel van het hof onderworpen:

dat hij op of omstreeks 29 april 2016 te Heeswijk-Dinther, gemeente Bernheze, in elk geval in Nederland, opzettelijk een ambtenaar, te weten [verbalisant 1] , surveillancehondengeleidster binnen de politie eenheid Oost-Brabant, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening, in haar tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door haar de woorden toe te voegen: 'You are a racist', althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.

De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande:

dat hij op 29 april 2016 te Heeswijk-Dinther, gemeente Bernheze, opzettelijk een ambtenaar, te weten [verbalisant 1] , surveillancehondengeleidster binnen de politie eenheid Oost-Brabant, gedurende de rechtmatige uitoefening van haar bediening, in haar tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door haar de woorden toe te voegen: 'You are a racist', althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.

Het hof acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan wordt vrijgesproken.

Bewijsmiddelen

De door het hof gebruikte bewijsmiddelen1 die redengevend zijn voor de bewezenverklaring zijn:

het proces-verbaal van bevindingen2 van de verbalisanten [verbalisant 1] , hoofdagent van politie, [verbalisant 2] , hoofdagent van politie, en [verbalisant 3] , agent van politie. Dit proces-verbaal houdt in:

- als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :

Op 29 april 2016 was ik werkzaam als surveillancehondengeleidster binnen de politie-eenheid Oost-Brabant. Ik was gekleed in politie-uniform en reed in een opvallend politievoertuig. Ik was belast met de ondersteuning van de directe noodhulppolitie.

Omstreeks 01.41 uur zag ik over de Hoogstraat komende vanuit de richting Middelrode rijdend in de richting van Veghel een donkerkleurige...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT