Uitspraak Nº 20/00671, 20/00672, 20/00673, 20/00674. Gerechtshof Amsterdam, 2022-03-08

ECLIECLI:NL:GHAMS:2022:924
Docket Number20/00671, 20/00672, 20/00673, 20/00674
Date08 Marzo 2022
CourtGerechtshof Amsterdam (Nederland)
GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerken 20/00671 tot en met 20/00674

8 maart 2022

uitspraak van de meervoudige douanekamer

op het hoger beroep van

de ontvanger van de Belastingdienst/Douane, de ontvanger,

tegen de uitspraak van 5 oktober 2020 in de zaak met de kenmerk HAA 19/1944 tot en met HAA 19/1947 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

[X] N.V., gevestigd te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: mr. B.A. Kalshoven)

en

de ontvanger.

1 Ontstaan en loop van het geding

20/00671 (HAA 19/1944) (periode 14 oktober 2011 tot en met 31 augustus 2014)

1.1.1.

De ontvanger heeft het bedrag van de aan belanghebbende te betalen

invorderingsrente bij beschikking van 10 augustus 2017 vastgesteld op € 101.352 (primaire besluit I).

1.1.2.

De ontvanger heeft bij uitspraak op bezwaar het bedrag van de te betalen rente verhoogd met € 18.076 (bestreden besluit I).

20/00672 (HAA 19/1945) (periode 1 januari 2016 tot en met 31 augustus 2016)

1.2.1.

De ontvanger heeft het bedrag van de aan belanghebbende te betalen invorderingsrente bij beschikking van 3 augustus 2017 vastgesteld op € 747 (primaire besluit II).

1.2.2.

De ontvanger heeft bij uitspraak op bezwaar het bedrag van de aan belanghebbende te betalen rente verhoogd met € 3.250 (bestreden besluit II).

20/00673 (HAA 19/1946) (periode 1 september 2014 tot en met 31 december 2015)

1.3.1.

De ontvanger heeft het bedrag van de aan belanghebbende te betalen invorderingsrente bij beschikking van 10 augustus 2017 vastgesteld op € 12.719 (primaire besluit III).

1.3.2.

De ontvanger heeft bij uitspraak op bezwaar het bedrag van de te betalen rente verhoogd met € 6.649 (bestreden besluit III).

20/00674 (HAA 19/1947) (periode 2 april 2010 tot en met 13 oktober 2011)

1.4.1.

De ontvanger heeft het bedrag van de aan belanghebbende te betalen invorderingsrente bij beschikking van 9 november 2017 vastgesteld op € 53.724 (primaire besluit IV).

1.4.2.

De ontvanger heeft bij uitspraak op bezwaar het bedrag van de te betalen rente verhoogd met € 8.355 (bestreden besluit IV).

Alle zaken

1.5.

Belanghebbende heeft tegen elk van de bestreden besluiten beroep ingesteld. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 5 oktober 2020 als volgt op de beroepen beslist (in de uitspraak van de rechtbank worden belanghebbende en de ontvanger aangeduid als ‘eiseres’ en ‘verweerder’):

“De rechtbank:

- verklaart de beroepen gegrond;

- vernietigt de uitspraken op bezwaar;

- bepaalt dat aan eiseres rente moet worden vergoed over het tijdvak dat aanvangt op de dag na die waarop de invoerrechten zijn betaald tot op de dag van terugbetaling van de invoerrechten op de voet van artikel 28c IW en 29 IW, dan wel berekend overeenkomstig die bepalingen;

- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.575; en

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 345 aan eiseres te vergoeden.”

1.6.

Het tegen deze uitspraak door de ontvanger ingestelde hoger beroep is bij het Hof

ingekomen op 16 november 2020. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

1.7.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 februari 2022. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten
2.1.

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld.

“1. Eiseres heeft “ All Terrain Vehicles ” (de goederen) ingevoerd. De goederen waren op grond van de Verordening (EG) nr. 1051/2009 van de Commissie van 3 november 2009 tot indeling van bepaalde goederen in de gecombineerde nomenclatuur (Verordening 1051/2009) ingedeeld in GN-onderverdeling 8701.9090. Daardoor was eiseres douanerechten naar een tarief van 7 percent verschuldigd. Op grond van het arrest van 29 september 2016 van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) Kawasaki Motors Europe NV, ECLI:EU:C:2016:716, is Verordening 1051/2009 – voor zover thans relevant – ongeldig verklaard. Daarom is de indeling van de goederen onjuist gebleken en is het nul percent tarief van toepassing.

2. Eiseres heeft vanwege de onjuiste tariefstoepassing verzoeken om teruggaaf van invoerrechten ingediend op grond van artikel 116 en artikel 117 van de Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (DWU). De verzoeken hebben betrekking op geheven douanerechten over de perioden 2 april 2010 tot en met 13 oktober 2011 (19/1947), 14 oktober 2011 tot en met 31 augustus 2014 (19/1944), 1 september 2014 tot en met 31 december 2015 (19/1946) en 1 januari 2016 tot en met 31 augustus 2016 (19/1945). De inspecteur van de Belastingdienst/Douane Rotterdam Rijnmond heeft de rechten op teruggaaf vastgesteld op respectievelijk € 328.395,41, € 913.966,96, € 330.624,72 en € 146.280,85.

3. Bij brieven van 16 mei 2017 (met betrekking tot de teruggaven over de perioden 14 oktober 2011 tot en met 31 augustus 2014 en 1 september 2014 tot en met 31 december 2015), 6 juni 2017 (met betrekking tot de teruggave over de periode 1 januari 2016 tot en met 31 augustus 2016) en 10 augustus 2017 (met betrekking tot de teruggave over de periode 2 april 2010 tot en met 13 oktober 2011) heeft eiseres verweerder verzocht om invorderingsrente te vergoeden ter zake van de verleende teruggaven.

4. Verweerder heeft bij de primaire besluiten de aan eiseres te vergoeden invorderingsrente vastgesteld. Daarbij is invorderingsrente berekend met als grondslag artikel 28c van de Invorderingswet 1990 (IW) over de periode vanaf de dag na de dag van betaling van de heffing tot 1 mei 2016 (de datum waarop het DWU in werking is getreden).

5. Tegen de primaire besluiten heeft eiseres bezwaar gemaakt. Daarbij is het standpunt ingenomen dat ook recht bestaat op invorderingsrente op grond van artikel 28c, tweede lid, IW, over de periode vanaf 1 mei 2016 tot de dag van de terugbetalingen.

6. Verweerder heeft bij de bestreden besluiten van 8 maart 2019, aangevuld bij brieven van 12 maart 2019 en 10 april 2019, het bezwaar toegewezen en de te vergoeden rente hoger vastgesteld. Daarbij is het standpunt ingenomen dat een bedrag aan rente verschuldigd is over de periode vanaf 1 mei 2016 tot op de dag van terugbetaling van de invoerrechten. Verweerder heeft daarbij voor het tarief aangesloten bij de regeling voor vertragingsrente. Ook is aan eiseres een vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand verleend.”

2.2.

Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan.

3 Geschil in hoger beroep
3.1.

In geschil is naar welk tarief de rentevergoeding dient te worden berekend over de periode van 1 mei 2016 tot de dag van terugbetaling van douanerechten.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in

de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar de naar aanleiding van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4 Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft met betrekking tot het geschil - voor zover in hoger beroep van belang - het volgende overwogen:

Formele grondslag primaire besluiten

11. Eiseres heeft verzocht om invorderingsrente te vergoeden ter zake van de teruggaven. Bij de vier primaire besluiten heeft verweerder hierop beslist. Voor de ontvankelijkheid van de ingestelde beroepen en de vraag of de belastingrechter als zodanig bevoegd is te oordelen over dit geschil, is relevant wat de formele grondslag is van de primaire besluiten.

12. Tussen partijen is niet in geschil dat artikel 27quater IW niet geldt voor wat betreft de besluiten van verweerder over de rente berekend over de periode tot 1 mei 2016, zodat in zoverre sprake is van te vergoeden invorderingsrente op grond van artikel 28c juncto artikel 31 IW. De rechtbank volgt partijen hierin. Ter toelichting het volgende.

13. Op grond van het overgangsrecht vervat in artikel XV, aanhef en onder a, Wet Aanpassingen, geldt artikel 27quater IW niet ten aanzien van de heffing van rechten bij invoer waarvan de feiten die aanleiding geven tot het ontstaan van de verschuldigdheid van die rechten bij invoer zich hebben voorgedaan vóór de dag van de inwerkingtreding van deze wet. Op grond van artikel 77, eerste en tweede lid, DWU, voor zover nu relevant, ontstaan douaneschulden door het doen van aangifte ter zake van in het vrij verkeer brengen van goederen, op het tijdstip waarop de douaneaangifte wordt aanvaard. Dat betekent dat voor douaneaangiften aanvaard vóór 1 mei 2016 artikel 27quater niet geldt, zodat in zoverre invorderingsrente op grond van artikel 28c IW dient te worden vergoed. Anders dan bijvoorbeeld artikel 28c IW (vergelijk Hoge Raad 3 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:341) kent artikel 27quater IW dus geen onmiddellijke werking. Ook het verweer in deze dat de...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT