Uitspraak Nº 200.126.999. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 2019-02-12

ECLIECLI:NL:GHARL:2019:1290
Date12 Febrero 2019
Docket Number200.126.999
CourtGerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Nederland)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem

afdeling civiel recht, handel

zaaknummer gerechtshof 200.126.999

(zaaknummer rechtbank Arnhem 221374)

arrest van 12 februari 2019

in de zaak van

De Stichting

Stichting Vivantes Zorggroep,

gevestigd te Geleen,

appellante in het principaal hoger beroep,

geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,

in eerste aanleg: eiseres,

hierna: Vivantes,

advocaat: mr. H.J.R. Raven,

tegen:

1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

Nathan Import/Export B.V.,

gevestigd te Duiven,

hierna te noemen: Nathan,

2. de rechtspersoon naar Duits recht

Uponor GmbH,

gevestigd te Hassfurt, Duitsland,

hierna te noemen: Uponor,

geïntimeerden in het principaal hoger beroep,

appellanten in het incidenteel hoger beroep,

in eerste aanleg: gedaagden,

advocaat: mr. P.V. Kleijn.

1 Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
1.1

Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 22 augustus 2017 hier over. In dit arrest is een meervoudige comparitie van partijen gepland die heeft plaatsgevonden op 17 december 2018. Ter gelegenheid van de zitting is door Nathan en Uponor bij bericht van 23 maart 2018 een tweetal producties overgelegd.

1.2

Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

2 De vaststaande feiten

Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.16 van het vonnis van de rechtbank Arnhem van 12 december 2012 (ECLI:NL:RBARN:2012:BZ0957, hierna: het bestreden vonnis).

3 De beoordeling
3.1

De rechtbank heeft vastgesteld dat de in Duitsland gevestigde vennootschap Uponor haar bevoegdheid niet heeft betwist en dat de rechtsverhouding tussen Vivantes en Uponor wordt beheerst door Nederlands recht. Nu de bevoegdheid van de Nederlandse rechter ook in hoger beroep niet wordt betwist en er tegen de toepassing van het Nederlands recht geen grieven zijn gericht, zal het hof daar eveneens vanuit gaan.

3.2

In deze zaak ligt de vraag voor of een mededeling in een folder, gebruikt door Uponor om haar producten aan te prijzen, met name het Unipipe-systeem (meerlagenbuizen van kunststof, die onder meer kunnen worden toegepast in drinkwater- en verwarmingssystemen) misleidend is de zin van artikel 6:194 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en of Nathan (de fabrieksvertegenwoordiger van Uponor in Nederland en België) en Uponor (de fabrikant van de kunststofbuizen) aansprakelijk zijn voor de op basis van deze aanprijzing gebaseerde beslissingen.

3.3

Vivantes heeft gesteld dat de aanprijzing in de folder van Uponor dat de betreffende buizen een maximaal constante werktemperatuur van 95°C kunnen verdragen (hierna: de aanprijzing) misleidend dan wel onrechtmatig is. Vivantes heeft aangevoerd dat zij op basis van deze aanprijzing in de jaren 1998 tot 2002 de kunststof buizen heeft laten aanbrengen in de leidingwatersystemen van een viertal woonzorgcentra die zij exploiteert. In de jaren daarna zijn vervolgens lekkages opgetreden, die terug te voeren zijn op het feit dat de toegepaste buizen niet bestand bleken te zijn tegen een constante hoge werktemperatuur in de leidingwatersystemen, waarmee de buizen niet voldeden aan de specificaties op basis waarvan Nathan en Uponor ze destijds hebben aangeprezen.

3.4

De rechtbank heeft geoordeeld dat de aanprijzing misleidend is in de zin van artikel 6:194 sub a BW, waarmee in beginsel sprake is van een onrechtmatige daad die aan Nathan en Uponor moet worden toegerekend. De rechtbank heeft echter geen aansprakelijkheid aangenomen, omdat zij onvoldoende aannemelijk acht dat Vivantes haar keuze voor de Unipipe-buizen heeft gebaseerd op de aanprijzing. Vivantes heeft naar het oordeel van de rechtbank ook onvoldoende gesteld om aan te nemen dat er causaal verband bestaat tussen de beslissing om de temperatuur in de leidingwatersystemen te verhogen (genomen om besmetting met de legionella bacterie te voorkomen) en de aanprijzing in de folder.

3.5

Tegen de afwijzing van haar vorderingen heeft Vivantes in principaal beroep drie grieven aangevoerd. Nathan en Uponor hebben in incidenteel beroep vijf grieven aangevoerd tegen de beslissing van de rechtbank dat de aanprijzing misleidend is. Het incidenteel beroep is ingesteld onder de voorwaarde dat één van de grieven in principaal beroep opgaat. De grieven van Vivantes zullen daarom eerst worden behandeld.

3.6

Met de eerste grief stelt Vivantes zich primair op het standpunt dat uit de wetsgeschiedenis van de artikelen 6:194 en 6:195 BW en het wettelijke systeem voortvloeit dat, indien er sprake is van openbaarmaking van een misleidende mededeling, degene die in verband met die misleidende mededeling schadevergoeding vordert niet hoeft aan te tonen dat hij op die misleidende mededeling is afgegaan.

Evenals de rechtbank volgt het hof dit standpunt niet. De artikelen over misleidende en vergelijkende reclame zijn in 1980 ingevoerd en de desbetreffende bepalingen in het BW zijn na implementatie van de Richtlijn betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt in 2008 gesplitst in een afdeling Oneerlijke handelspraktijken (afdeling 6.3.3A, die de artikelen 6:193a t/m j BW omvat, waaronder de op consumenten gerichte misleidende reclame valt) en afdeling 6.3.4 BW (die de in deze zaak toepasselijke artikelen 6:194 tot en met 6:196 BW omvat) en waarvan het toepassingsgebied sinds 2008 is teruggebracht tot reclame gericht op (rechts-) personen die handelen in de uitoefening van een bedrijf of beroep. Door deze splitsing zijn de bijzondere bewijsregels die gelden voor misleidende reclame, gericht op consumenten, niet van toepassing als de reclame zich richt op een rechtspersoon die handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf, zoals Vivantes in dit geval. De verwijzingen naar de wetsgeschiedenis van vóór deze splitsing zijn daarmee niet relevant, terwijl de door Vivantes weergegeven citaten uit de wetsgeschiedenis betreffende de wijziging van de wet in 2008 kennelijk de op consumenten gerichte misleidende reclame betreffen. Ook overigens kunnen in de bewoordingen of samenhang van de betreffende bepalingen geen argumenten gevonden worden voor de stelling van Vivantes.

Dit betekent, zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen, dat Vivantes in beginsel dient te stellen en te bewijzen dat de schade in causaal verband staat met de misleidende mededeling.

3.7

Subsidiair beroept Vivantes zich op het uitgangspunt dat door de Hoge Raad is geformuleerd in het World Online arrest (HR 27 november 2009, ECLI: NL:HR:2009: BH2162, NJ 2014, 201). Dit betrof een vordering uit collectieve actie, aangespannen door de VEB, waarbij deze de belangen van beleggers in World Online B.V. behartigde en World Online aansprakelijk stelde op grond van artikel 6:194 BW voor misleidende mededelingen in en buiten de prospectus. Over de stelplicht en bewijslast inzake het causaal verband heeft de Hoge Raad als volgt overwogen:

4.11.1

De art....

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT