Uitspraak Nº 200.132.724-01. Gerechtshof Den Haag, 2018-08-07

ECLIECLI:NL:GHDHA:2018:1864
Docket Number200.132.724-01
Date07 Agosto 2018
CourtGerechtshof Den Haag (Nederland)
GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht

Zaaknummer : 200.132.724/01

Zaaknummer rechtbank : 1142977 / CV EXPL 12-1087

arrest d.d. 7 augustus 2018

inzake

[naam] ,

wonende te [woonplaats] ,

appellante,

hierna te noemen: [appellante] ,

advocaat: mr. J.B. Maliepaard te Bleiswijk, gemeente Lansingerland,

tegen:

Dexia Nederland B.V.,

gevestigd te Amsterdam,

geïntimeerde,

hierna te noemen: Dexia,

advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.

Het verdere verloop van het geding
1.1

Voor het verloop van het geding tot aan 22 oktober 2013 wordt verwezen naar het arrest van die datum. De bij dat arrest bevolen comparitie van partijen heeft niet plaatsgevonden.

1.2

Bij memorie van grieven, met producties, heeft [appellante] vijf grieven aangevoerd tegen het vonnis waarvan beroep die door Dexia bij memorie van antwoord, met producties, zijn bestreden.

1.3

Op 17 februari 2015 hebben partijen de zaak doen bepleiten, [appellante] door haar hiervoor genoemde advocaat en Dexia door mr. J.M.K.P. Cornegoor, advocaat te Haarlem. [appellante] heeft bij die gelegenheid nog een aantal producties in het geding gebracht.

1.4

De zaak is vervolgens geruime tijd aangehouden in afwachting van een uitspraak van de Hoge Raad.

1.5

Naar aanleiding van die uitspraak heeft Dexia een akte uitlaten jurisprudentie genomen en [appellante] een antwoordakte.

1.6

Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd en is arrest gevraagd.

De beoordeling van het hoger beroep
2.1

De rechtbank heeft onder 2.a. tot en met f. een aantal feiten vastgesteld. Daartegen zijn geen grieven gericht of bezwaren ingebracht, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.

2.2

Het gaat in deze zaak om het volgende.

(i). Dexia is de rechtsopvolgster onder algemene titel van Dexia Bank Nederland N.V., Bank Labouchère N.V. en Legio Lease B.V. Waar hierna sprake is van Dexia worden haar rechtsvoorgangsters daaronder begrepen.

(ii). [appellante] heeft op 9 januari 2001 door middel van een tussenpersoon, PMA Consultancy, met Dexia een effectenleaseovereenkomst gesloten met de naam “Triple Effect Maandbetaling” en nummer 51787494. De overeenkomst had als inhoud dat [appellante] (de ‘lessee’) gedurende drie jaar elk jaar een bedrag leende van Dexia. Voor het geleende bedrag kocht Dexia elk jaar dezelfde soort en hoeveelheid effecten en gaf die aan [appellante] in lease.

(iii). Artikel 6 van de overeenkomst bevat de volgende bepalingen:

“De tweede aankoop van de waarden (dit zijn aandelen of effecten, toevoeging hof) heeft plaats 12 maanden na de eerste aankoop. Deze tweede aankoop is in fondsen, aantallen en koersen gelijk aan de eerste aankoop. De derde aankoop van de waarden heeft plaats 24 maanden na de eerste aankoop. Deze derde aankoop is in fondsen, aantallen en koersen gelijk aan de eerste aankoop.(…)”

(iii). [appellante] heeft zich verbonden tot betaling van in totaal € 19.656,72 aan aankoopsommen en in totaal € 4.124,52 aan rente over een periode van 36 maanden.

(iv). Bij de eindafrekening op 8 januari 2004 bleek dat de overeenkomst met een negatief saldo van € 11.176,65 was geëindigd.

(v). [appellante] heeft tijdig een opt-out-verklaring afgelegd en is dus niet aan de Duisenbergregeling gebonden.

3.1

In deze procedure vordert Dexia in conventie veroordeling van [appellante] tot betaling van een bedrag van € 3.477,26, vermeerderd met de wettelijke rente en een bedrag van € 600,- aan buitengerechtelijke kosten. In reconventie vordert [appellante] – na eiswijziging in hoger beroep – primair een verklaring voor recht dat het beroep op dwaling c.a. bedrog zijdens [appellante] met betrekking tot de litigieuze overeenkomst gegrond is en subsidiair een verklaring voor recht dat Dexia jegens [appellante] toerekenbaar onrechtmatig heeft gehandeld door haar de effectenlease-overeenkomst te doen aangaan zonder voldoende informatie te verstrekken over – en te waarschuwen voor – de aan die overeenkomst inherente beleggingstechnische tekortkomingen, en door de waarschuwings- en informatieplicht met betrekking tot de inleg en de restschuld en de financiële positie niet te respecteren en door artikel 28 en 41 NR te schenden. Primair en subsidiair vordert zij om Dexia te veroordelen tot betaling aan haar van al hetgeen zij aan geïntimeerde heeft betaald onder het litigieuze contract, vermeerderd met de wettelijke rente en om aan de Stichting BKR mee te delen dat [appellante] aan al haar betalingsverplichtingen jegens Dexia heeft voldaan. Tot slot vordert [appellante] om Dexia te veroordelen om aan [appellante] terug te betalen de bedragen die zij onverschuldigd heeft betaald ingevolge het eindvonnis van de kantonrechter, een en ander met rente en kosten. Bij pleidooi in hoger beroep heeft [appellante] bevestigd dat zij de vordering om de achterstandscodering te schrappen niet handhaaft.

3.2

De kantonrechter heeft in conventie de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten gematigd tot € 535,50 en de vordering voor het overige geheel toegewezen. De door [appellante] in reconventie ingestelde vorderingen zijn afgewezen.

Beleggingstechnische gebreken; dwaling

4.1

Grief I is gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat het beroep op dwaling door [appellante] niet slaagt. [appellante] betoogt dat zij heeft gedwaald omtrent de beleggingstechnische gebreken van het product, te weten de volstrekt onvoldoende spreiding, de korte looptijd van de overeenkomst, de onmogelijkheid om de portefeuille tussentijds aan te passen, het ontbreken van een reële mogelijkheid om de overeenkomst tussentijds te beëindigen en de geringe kans op een positief rendement. Daarbij komt dat de gevolgen van deze gebreken op grond van de structuur van het product, het in drie tranches aankopen van aandelen tegen steeds dezelfde prijs als bij de eerste tranche, bij ‘Triple Effect’ driemaal zo ernstig zijn als bij andere effectenleaseproducten, aldus [appellante] . Daarnaast heeft zij naar haar zeggen gedwaald, in die zin dat Dexia op grond van artikel 28 NR 99, onderzoek had moeten doen naar haar beleggingservaring, risicobereidheid en beleggingsdoelstelling.

4.2

Uitgangspunt is dat de relatie tussen Dexia als aanbieder van effectenleaseproducten en [appellante] als afnemer daarvan niet als advies- of beheerrelatie kan worden aangemerkt. Ook als [appellante] – zoals zij stelt – werd geadviseerd door PMA Consultancy B.V. (waarover hieronder meer) wordt dat niet anders. Dat PMA Consultancy B.V. handelde “onder de paraplu van Dexia” in die zin dat het handelen van PMA Consultancy B.V. aan Dexia moet worden toegerekend is door [appellante] in het licht van de betwisting door Dexia onvoldoende toegelicht. Een situatie als bedoeld in artikel 6:76 BW dan wel artikel 6:171 BW doet zich niet voor. Dat betekent dat op Dexia niet de, in artikel 28 NR 1999 omschreven, verplichting rust een onderzoek te doen naar de beleggingsdoelstellingen van de potentiële cliënt. Wel rust op Dexia een tweeledige bijzondere zorgplicht, bestaande in een waarschuwingsplicht en een onderzoeksplicht. Deze verplichtingen houden nauw verband met de risicovolle aard van de effectenleaseproducten. Dexia heeft wat betreft de, door [appellante] als beleggingstechnische gebreken aangeduide, bijzonderheden van deze effectenleaseovereenkomst voldoende aan haar waarschuwingsplicht voldaan doordat zij in de overeenkomst duidelijk vermeldt dat het geleende bedrag slechts in drie aandelenfondsen wordt belegd, dat de overeenkomst wordt aangegaan voor een ononderbroken (curs. hof) periode van 36 maanden en dat de tweede aankoop plaats heeft 12 maanden na de eerste aankoop en de derde aankoop 24 maanden na de eerste aankoop, steeds voor dezelfde fondsen als de eerste aankoop. Uit deze laatste gegevens is voldoende kenbaar dat de overeenkomst niet kan worden opgezegd en dat de portefeuille niet tussentijds kan worden aangepast. Daarmee heeft Dexia op essentiële punten voldoende duidelijke inlichtingen verschaft om een eventuele onjuiste voorstelling omtrent de aan de overeenkomst verbonden risico’s te voorkomen. Het beroep op dwaling moet dan ook worden verworpen.

4.3

Het voorgaande laat onverlet dat op Dexia uit hoofde van haar bijzondere zorgplicht de plicht rust om [appellante] indringend en in niet mis te verstane bewoordingen te waarschuwen voor het risico van een restschuld bij beëindiging van de overeenkomst, en in zoverre dus ook voor het risico van het niet bereiken van een positief rendement. Dexia heeft erkend dat zij deze zorgplicht jegens [appellante] heeft geschonden en aanvaardt de daaraan verbonden consequenties die als volgt kunnen worden samengevat. Dexia is verplicht om de schade die [appellante] lijdt door de schending van de zorgplicht te vergoeden, maar ook...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT