Uitspraak Nº 200.152.878/01. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 2015-09-15
ECLI | ECLI:NL:GHARL:2015:6811 |
Date | 15 Septiembre 2015 |
Docket Number | 200.152.878/01 |
Court | Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Nederland) |
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.152.878/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 25289469/ 13-16026)
arrest van de eerste kamer van 15 september 2015
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: de man,
advocaat: mr. J.P. van der Werf, kantoorhoudend te Groningen,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna: de vrouw,
advocaat: mr. C.T. Schouwenburg, kantoorhoudend te Beilen.
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen van 13 november 2013, 2 januari 2014 en 10 april 2014 van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen.
Het verloop van de procedure is als volgt:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 7 juli 2014,
- de memorie van grieven, met producties,
- de memorie van antwoord, met producties,
- de akte uitlating producties van 31 maart 2015 van de man.
Vervolgens heeft de man de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
De vordering van de man, zoals opgenomen in de memorie van grieven, luidt:
"dat het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden bij arrest - uitvoerbaar bij voorraad - het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen van 10 april 2014, vernietigt, en op nieuw rechtdoende de vrouw niet-ontvankelijk verklaart, althans haar vorderingen alsnog afwijst, met veroordeling van de vrouw aan de man terug te betalen al hetgeen zij op grond van het vonnis waarvan beroep van de man heeft ontvangen (een en ander conform het onder punt 47 van deze memorie gestelde), te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de datum van betaling van de man tot aan de dag van terugbetaling door de vrouw, alsmede de vrouw te veroordelen in de kosten van de procedure in beide instanties, waaronder de nakosten in redelijkheid vast te stellen door het Gerechtshof, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf veertien dagen na de datum van dit arrest tot de dag van volledige betaling".
Vaststaande feiten
De rechtbank heeft in het beroepen vonnis de volgende feiten vastgesteld:
Partijen zijn ex-echtelieden. Bij beschikking [1986] , die [1986] is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente [gemeente] , is
het huwelijk ontbonden.
Bij de verdeling van de huwelijkse gemeenschap had de vrouw recht op een gedeelte
van het door de man bij het ABP opgebouwde pensioen. Partijen hebben ter zake
gekozen voor een voorwaardelijke uitkering aan de vrouw, bedragende NLG 9.971,00
per jaar. Over de indexering van het pensioen zijn tussen partijen geen afspraken
gemaakt.
De man is met ingang van 1 maart 2001 met pensioen gegaan. Vanaf die datum
heeft de man uit hoofde van voormelde uitkering maandelijks een bedrag van
NLG 831,00 per maand aan de vrouw overgemaakt.
Bij brief van 16 mei 2001 heeft de vrouw bij de man aanspraak gemaakt op haar
deel van de indexering die aan de man wordt uitgekeerd.
De man heeft bij schrijven van 15 augustus 2001 aan de vrouw laten weten de
indexering vanaf maart 2001 te betalen. Over de periode maart tot en met juli 2001 heeft
de man uit hoofde daarvan een bedrag ter indexering aan de vrouw voldaan.
Daarnaast betaalt de man vanaf augustus 2001 maandelijks een bedrag van
NLG 1.079,00 aan de vrouw. Sinds de invoering van de euro betaalt de man een
bedrag van € 490,00 per maand.
Op 26 april 2007 heeft de vrouw de man er schriftelijk op gewezen dat het
pensioen sinds 2001 verder is geïndexeerd en dat zij daar recht op heeft.
De man heeft de vrouw er bij brief van 24 mei 2007 van in kennis gesteld dat hij
niet bereid is om de door hem na 2001 ontvangen indexering gedeeltelijk aan de vrouw
te voldoen.
De vrouw heeft de man bij brief van 16 februari 2012 nogmaals gewezen op de
indexering van het pensioen. De man heeft daarop bij schrijven van 2 maart 2012
afwijzend gereageerd.
In zijn eerste grief heeft de man erover geklaagd dat als vaststaand feit niet is opgenomen dat de vrouw op 19 juni 2007 een brief aan de man heeft gestuurd.
Die grief is juist; de verzending van die brief en de ontvangst ervan door de man staan vast. In zoverre slaagt de grief. Dit kan echter niet leiden tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep.
Voor het overige heeft geen van partijen bezwaren aangevoerd tegen de feitenvaststelling door de rechtbank, zodat het hof ook van die feiten zal uitgaan, met dien verstande...
Om verder te lezen
PROBEER HET UIT