Uitspraak Nº 200.163.175/01. Gerechtshof Den Haag, 2017-12-19

ECLIECLI:NL:GHDHA:2017:4088
Docket Number200.163.175/01
Date19 Diciembre 2017
CourtGerechtshof Den Haag (Nederland)
GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling civiel, team familie

Zaaknummer : 200.163.175/01

Rol-/zaaknummer rechtbank : C/09/422135 / HA ZA 12-778

arrest d.d. 19 december 2017

inzake

[de vrouw] ,

wonende te [woonplaats] ,

appellante in principaal appel,

geïntimeerde in incidenteel appel,

hierna te noemen: de vrouw,

advocaat: mr. N. Baouch te Amsterdam,

tegen

[de man] ,

wonende te [woonplaats] ,

geïntimeerde in principaal appel,

appellant in incidenteel appel,

hierna te noemen: de man,

advocaat: mr. R.P.J. Hendrikx te Mijdrecht.

Het geding

De vrouw is bij exploot van 16 januari 2015 in hoger beroep gekomen van het tussenvonnis van 21 mei 2014 en het eindvonnis van 22 oktober 2014 van de rechtbank Den Haag, team handel, gewezen tussen de vrouw als eiseres in conventie en verweerster in reconventie en de man als gedaagde in conventie en eiser in reconventie, hierna ook: de bestreden vonnissen.

Voor het verloop van de procedure in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden vonnissen.

Bij tussenarrest van 12 mei 2015 is een comparitie van partijen bevolen, die op 6 juli 2015 plaatsvond. Hiervan is proces-verbaal opgemaakt.

De vrouw heeft bij memorie van grieven acht grieven geformuleerd.

Bij memorie van antwoord heeft de man de grieven weersproken, tevens heeft hij incidenteel appel ingesteld tegen het vonnis van 22 oktober 2014, onder aanvoering van drie grieven.

Bij memorie van antwoord in het incidenteel appel heeft de vrouw de grieven in het incidenteel appel weersproken.

Op verzoek van de man heeft het hof pleidooi bepaald, dat is gehouden op 17 maart 2017.

Verschenen zijn de vrouw met haar advocaat en de man met mr. M.P.G. Roobeek, waarnemend advocaat. Beide advocaten hebben pleitnotities overgelegd. Van de zitting is proces-verbaal opgemaakt.

Ter pleidooizitting zijn de volgende aktes overgelegd:

- een brief van de advocaat van de man van 1 maart 2017 met bijlagen;

- een H-formulier van de advocaat van de vrouw van 3 maart 2017 met bijlagen.

Partijen hebben ermee ingestemd, dat het hof recht doet op het bij gelegenheid van pleidooi overgelegde procesdossier.

Beoordeling van het hoger beroep

1. In het vonnis van 22 oktober 2014 heeft de rechtbank de vrouw veroordeeld een bedrag van € 50.274,40 aan de man te betalen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde is, met compensatie van de proceskosten, afgewezen.

2. De vrouw vordert dat het hof bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden vonnissen zal vernietigen, voor zover aangevallen in de grieven, en opnieuw rechtdoende, te beslissen als volgt:

I toedeling van de woning aan de man met bepaling dat de man de helft van de overwaarde aan de vrouw dient te vergoeden, waarbij uit moet worden gegaan van een waarde van € 590.000,-; subsidiair te bepalen door middel van een taxatie in onbewoonde staat en zonder de daarbij thans drukkende erfdienstbaarheid, met peildatum december 2008;

II veroordeling tot betaling door de man aan de vrouw van de helft van de door de vrouw gedane investeringen conform grief 1, zijnde € 7.684,16;

III veroordeling tot betaling door de man aan de vrouw van de helft van de waarde van de levensverzekering op datum arrest, dan wel € 24.183,88;

IV toedeling van de inboedel aan de man conform punt 20 van de inleidende dagvaarding;

V veroordeling tot betaling door de man aan de vrouw van de verhuis- en inrichtingskosten van € 15.000,-;

VI veroordeling tot betaling door de man aan de vrouw van de kattenkosten zijnde € 14.143,-;

VII voorts, dat het hof aan de man zijn vorderingen in eerste aanleg in reconventie alsnog zal ontzeggen;

VIII met veroordeling van de man in de kosten van beide instanties.

3. De man voert verweer en vordert dat het dit hof moge behagen het vonnis van 22 oktober 2014 te bekrachtigen en de vrouw in haar vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren, althans haar vorderingen af te wijzen en de vrouw te veroordelen in de kosten van de procedure in beide instanties.

In incidenteel appel vordert de man dat het dit hof moge behagen, uitvoerbaar bij voorraad, het bestreden vonnis als volgt aan te vullen:

A) te bepalen dat de vrouw ook na 1 juni 2013 draagplichtig is voor de helft van de zakelijke lasten ad € 1.000,- per maand totdat de levering van het onverdeeld aandeel in het economisch eigendom van de vrouw aan de man heeft plaatsgevonden en de vrouw tot betaling daartoe te veroordelen;

B) te bepalen dat de vrouw een gebruiksvergoeding van € 339,62 per maand verschuldigd is aan de man over de periode 1 juni 2013 tot en met 1 september 2014 en de vrouw daartoe te veroordelen;

C) te bepalen dat de man een eventueel aan de vrouw te betalen bedrag wegens overbedeling mag voldoen in zestig maandelijkse termijnen.

De man vordert voorts de vrouw te veroordelen in de kosten van de procedure in beide instanties.

4. De vrouw voert verweer in het incidenteel appel en persisteert in haar stellingen.

Het geschil

5. Partijen hebben een affectieve relatie gehad. Zij zijn op 20 maart 1992 gaan samenwonen en een gemeenschappelijke huishouding gaan voeren. Op 8 mei 1992 hebben zij een samenlevingsovereenkomst gesloten, welke is geactualiseerd bij notariële akte op 2 februari 1996 (deze laatste hierna te noemen: de samenlevingsovereenkomst). In artikel 2 lid 1 van de samenlevingsovereenkomst is bepaald dat tussen partijen geen gemeenschap van goederen bestaat behoudens de mogelijkheid dat goederen in mede-eigendom worden verkregen. Bij brief van 24 november 2008 heeft de man de samenlevingsovereenkomst per 31 december 2008 opgezegd.

In geschil is de financiële afwikkeling van de samenlevingsrelatie. In de bestreden vonnissen zijn beslissingen genomen ten aanzien van de hierna te noemen woning, de eigenaars- en de energielasten, de gebruiksvergoeding en de levensverzekering, de inboedel en de kattenkosten waartegen de vrouw hoger beroep heeft ingesteld. In hoger beroep hebben beide partijen aanvullende vorderingen ingesteld die verband houden met de financiële afwikkeling van de samenlevingsrelatie. Het hof zal deze aanvullende vorderingen in de beoordeling betrekken.

De woning

Algemeen

6. Op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.

7. Op 18 oktober 1994 heeft de man van zijn vader gekocht en in economisch eigendom verkregen een woonhuis met erf, tuin, schuur annex garage en ondergrond, plaatselijk bekend als [adres] . De vader is juridisch eigenaar gebleven. Uit de akte van economische overdracht van 18 oktober 1994 blijkt dat de vader van de man het recht van gebruik en bewoning van een achter het woonhuis gelegen schuur behoudt, welk recht is versterkt met een kettingbeding met boeteclausule. Dit beding houdt in dat voornoemd recht van gebruik en bewoning bij, kort gezegd, verkoop van de woning over dient te gaan en dat bij niet-nakoming van het beding door de man een boete van f 150.000,- / € 68.067,- dient te worden betaald. De koopprijs van voormeld woonhuis bedroeg

f 102.343,- / € 46.441,25. Volgens de onderhandse akte, eveneens gedateerd op 18 oktober 1994, heeft de vader van de man bij de economische overdracht een deel van de koopsom, namelijk een bedrag van f 37.343,- / € 16.945,- bij wijze van schenking kwijtgescholden en daarbij tevens bepaald dat deze schenking niet zal vallen in enige gemeenschap van goederen noch zal worden betrokken in enige verrekening als gevolg van een verrekeningsbeding door de man aangegaan of nog aan te gaan bij samenlevingscontract. Het restantbedrag van de koopprijs is door partijen gezamenlijk, deels ineens en deels in termijnen, voldaan.

8. Partijen zijn vervolgens eerder genoemde samenlevingsovereenkomst van 2 februari 1996 aangegaan. In artikel 13 lid 1 van deze samenlevingsovereenkomst zijn partijen overeengekomen dat voornoemde woning aan beiden economisch gezien voor de onverdeelde helft in mede-eigendom toebehoort. Voorts is in dit artikel – voor zover relevant - het volgende bepaald:

3. Indien door een der partijen uit eigen middelen geld is geïnvesteerd in gemeld registergoed aan de [adres] , zal deze partij een vordering hebben op de andere partij ten bedrage van de helft van het door haar geïnvesteerde bedrag. Deze vordering is opeisbaar bij vervreemding van gemelde onroerende zaak en bij beëindiging van deze samenlevingsovereenkomst. De vordering zal geen rente dragen gedurende de periode dat deze vordering niet opeisbaar is.

4. Indien gemelde woning aan de [adres] , wordt verkocht of indien de samenleving al dan niet door overlijden wordt beëindigd, dient er een verrekening plaats te vinden, zo, dat ieder van de partijen gerechtigd is tot een waarde gelijk aan die waartoe zij gerechtigd zou zijn geweest indien de woning ieder van hen voor de onverdeelde helft in juridische/economische eigendom had toebehoord. 5. De verrekening heeft plaats doordat de ene partij aan de andere partij een bedrag uitkeert, zo, dat ieder van hen de helft geniet van de waarde van het registergoed aan de [adres] , op het moment dat de verrekening dient te geschieden, verminderd met de op dat moment op gemelde onroerende zaak rustende (hypothecaire) schulden. 6. Indien de verrekening plaats heeft ten gevolge van het beëindigen van de samenleving zal voor de bepaling van het te...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT