Uitspraak Nº 200.189.886_01. Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 2018-02-20

ECLIECLI:NL:GHSHE:2018:685
Docket Number200.189.886_01
Date20 Febrero 2018
CourtGerechtshof 's-Hertogenbosch (Nederland)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht

zaaknummer 200.189.886/01

arrest van 20 februari 2018

in de zaak van

[appellante] ,

wonende te [woonplaats] ,

appellante,

hierna aan te duiden als [appellante] ,

advocaat: mr. H.J.M. Smelt te Veldhoven,

tegen

[de vennootschap 1] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

geïntimeerde,

hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,

advocaat: mr. E.V.C. Savelkoul te Heerlen,

op het bij exploot van dagvaarding van 29 februari 2016 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 10 december 2015, en het herstelvonnis van 4 februari 2016, door de kantonrechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, gewezen tussen [appellante] als eiseres en [geïntimeerde] als gedaagde.

1 Het geding in eerste aanleg (zaaknummer 3367222, rolnummer 14-10121)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2 Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • -

    de dagvaarding in hoger beroep;

  • -

    de memorie van grieven van 5 juli 2016 met acht producties, tevens houdende wijziging van eis;

  • -

    de memorie van antwoord van 20 september 2016 met drie producties;

  • -

    een akte zijdens [appellante] van 13 december 2016 met twee producties;

  • -

    een antwoordakte van [geïntimeerde] van 10 januari 2017 met één productie.

Partijen hebben arrest gevraagd. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

[geïntimeerde] heeft geen bezwaar gemaakt tegen de eiswijziging van [appellante] . Het hof ziet ook geen aanleiding de eiswijziging ambtshalve buiten beschouwing te laten wegens strijd met de goede procesorde. Recht zal worden gedaan op de gewijzigde eis.

3 De beoordeling
3.1.

In hoger beroep gaat het om het navolgende.

[appellante] is op grond van een daartoe gesloten arbeidsovereenkomst in dienst van [geïntimeerde] . In artikel 20 van de arbeidsovereenkomst is een eenzijdig wijzigingsbeding opgenomen als bedoeld in artikel 7:613 BW. Op de arbeidsovereenkomst is van toepassing het [Arbeidsreglement] Arbeidsreglement (verder aan te duiden als [Arbeidsreglement] ). Ook in artikel 1.2, lid 4 [Arbeidsreglement] is ten gunste van [geïntimeerde] een eenzijdig wijzigingsbeding opgenomen. Artikel 6.1 [Arbeidsreglement] regelt de voor [appellante] en haar collegae getroffen pensioenvoorziening. In artikel 6.1, lid 5 [Arbeidsreglement] (verder ook te noemen: de premielastverdeling) is bepaald dat de pensioenpremie geheel voor rekening komt van de werkgever.

Met een beroep op het eenzijdig wijzigingsbeding heeft [geïntimeerde] , met instemming van de groepsondernemingsraad (GOR), deze regeling aldus gewijzigd, dat zij met ingang van 1 januari 2014 een deel van de verschuldigde pensioenpremie voor rekening is gaan brengen van haar werknemers. De regeling is aldus gewijzigd, dat [geïntimeerde] 30% van de verschuldigde pensioenpremie ten laste wil gaan brengen van haar werknemers, waarbij een overgangsregeling is vastgesteld op grond waarvan [geïntimeerde] in het eerste jaar 10% van de verschuldigde premie bij haar werknemers in rekening brengt, in het tweede jaar 20% en vervolgens 30%, met toekenning van een eenmalige compensatie van € 100,- bruto (naar rato van het dienstverband).

[appellante] heeft bezwaar gemaakt tegen de wijziging van de pensioenvoorziening.

3.2.1.

[appellante] vordert in eerste aanleg als staat te lezen in het petitum van de dagvaarding. Het hof volstaat met een verwijzing, omdat dit petitum na wijziging van eis in hoger beroep niet meer actueel is. [appellante] legt aan haar vordering ten grondslag dat [geïntimeerde] geen beroep toekomt op het eenzijdig wijzigingsbeding, omdat niet is voldaan aan de daarvoor geldende wettelijke voorwaarden.

3.2.2.

[geïntimeerde] heeft hiertegen als verweer aangevoerd dat wel degelijk sprake is van een zodanig zwaarwichtig belang aan haar zijde dat het belang van [appellante] dat door de wijziging wordt geschaad daar naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid voor moet wijken. Het hof komt hieronder nader op het gevoerde verweer terug.

3.2.3.

Nadat een comparitie was bepaald en gehouden, heeft de kantonrechter in het bestreden vonnis de vorderingen van [appellante] afgewezen en [appellante] veroordeeld in de kosten van het geding.

3.3.

[appellante] vordert na wijziging van eis in hoger beroep, zakelijk weergegeven, een verklaring voor recht dat de wijzigingen van de pensioenrechten zoals weergegeven in de brief van 20 december 2013 op door haar genoemde gronden onrechtmatig zijn, met veroordeling van [geïntimeerde] tot restitutie van de ingehouden eigen bijdragen tot aan de datum van dit arrest en met bepaling dat daarna geen inhoudingen meer mogen plaatsvinden, met veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten van beide instanties, alles zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad. Bij memorie van grieven heeft [appellante] tegen het bestreden vonnis een viertal grieven aangevoerd. Grief I is gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat [geïntimeerde] een voldoende zwaarwichtig belang heeft bij de wijziging van de verdeling van de pensioenpremie tussen werkgever en werknemer. Grief II is gericht tegen het oordeel dat de instemming van de GOR een indicatie is voor het bestaan van een zwaarwichtig belang en dat de omstandigheid dat een aantal werknemers van [geïntimeerde] het met die instemming niet eens is daar niet aan afdoet. Grief III is gericht tegen het resultaat van de door de kantonrechter gemaakte belangenafweging. Grief IV is gericht tegen de afwijzing van de vorderingen en de veroordeling van [appellante] tot vergoeding van proceskosten.

3.4.

Het hof zal de grieven I en III, die de kern van het geschil raken, als eerste behandelen. Tussen partijen is een geschil gerezen over de vraag of is voldaan aan de voorwaarden die artikel 7:613 BW stelt om een beroep van [geïntimeerde] op dat beding mogelijk te maken. Met de grieven I en III betoogt [appellante] dat geen sprake is van een (voldoende) zwaarwegend belang aan de zijde van [geïntimeerde] en dat, bij afweging van het belang van [geïntimeerde] tegen het belang van [appellante] , de...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT