Uitspraak Nº 200.191.713/01. Gerechtshof Amsterdam, 2017-06-16

ECLIECLI:NL:GHAMS:2017:2257
Docket Number200.191.713/01
Date16 Junio 2017
CourtGerechtshof Amsterdam (Nederland)
GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I

zaaknummer: 200.191.713/01

beschikking van de meervoudige burgerlijke kamer van 16 juni 2017

inzake het verzoek tot verbindendverklaring van een overeenkomst als bedoeld in artikel 7:907 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) van:

1 AGEAS S.A./N.V.,

gevestigd te Brussel, België,

advocaat: mr. H.J. de Kluiver te Amsterdam,

2. VERENIGING VAN EFFECTENBEZITTERS,

gevestigd te Den Haag,

advocaat: mr. P.W.J. Coenen te Den Haag,

3. DRS BELGIUM C.V.B.A.,

gevestigd te Brussel, België,

advocaat: mr. K. Rutten te Utrecht,

4. STICHTING INVESTOR CLAIMS AGAINST FORTIS,

gevestigd te Amsterdam,

advocaat: mr. J.H.B. Crucq te Amsterdam,

5. STICHTING FORTISEFFECT,

gevestigd te Utrecht,

advocaat: mr. A.J. de Gier te Utrecht,

6. STICHTING FORSETTLEMENT,

gevestigd te Amsterdam,

advocaat: mr. M.H. de Boer te Amsterdam,

verzoeksters,

tegen

1 [H] ,

wonende te [woonplaats 1] ,

2. [D],

wonende te [woonplaats 2] ,

3. [L],

wonende te [woonplaats 3] ,

4. verweerders, zoals vermeld op een op 10 februari 2017 ontvangen lijst,

woonplaats kiezende te Bleiswijk,

advocaat: mr. J.B. Maliepaard te Bleiswijk,

5 [A] ,

wonende te [woonplaats 4] , [land] ,

6. verweerders, zoals vermeld op een op 10 februari 2017 ontvangen lijst,

woonplaats kiezende te Bleiswijk,

advocaat: mr. J.B. Maliepaard te Bleiswijk,

verweerders.

Verzoeksters worden hierna afzonderlijk aangeduid als Ageas, VEB, Deminor, SICAF, FortisEffect en de Stichting. Verzoeksters sub 2 tot en met 5 worden hierna ook gezamenlijk de belangenorganisaties genoemd.

Verweerders sub 1 tot en met 4 worden hierna [H] c.s. genoemd, verweerders sub 5 en 6 worden met [A] c.s. aangeduid.

1 Procesverloop

Verzoeksters hebben een verzoekschrift d.d. 20 mei 2016 met bijlagen ingediend, door het hof ontvangen op 23 mei 2016.

Bij brieven van 23 mei 2016, 8 juli 2016, 11 augustus 2016 en 22 augustus 2016 hebben verzoeksters aanvullende stukken ingediend.

Op 25 augustus 2016 heeft een regiezitting plaatsgevonden. Daarvan is proces-verbaal opgemaakt.

Bij brief van 20 oktober 2016 hebben verzoeksters nadere stukken ingediend met betrekking tot relevante uitspraken van rechterlijke instanties en de procedures die tegen Ageas aanhangig zijn, daaronder begrepen procedures die betrekking hebben op bestuursrechtelijke en strafrechtelijke sancties. Daarnaast hebben verzoeksters op die datum een akte na regiezitting ingediend.

Bij brief van 27 januari 2017 hebben verzoeksters stukken ingediend met betrekking tot de oproeping van belanghebbenden en de aankondiging in nieuwsbladen.

Op 9 februari 2017 hebben [H] c.s. een verweerschrift ingediend, met bijlagen, door het hof ontvangen op 10 februari 2017.

Op 9 februari 2017 hebben [A] c.s. een verweerschrift ingediend, met een bijlage, door het hof ontvangen op 10 februari 2017.

Bij brief van 23 februari 2017 hebben [H] c.s. stukken ingediend met betrekking tot het deskundigenrapport van verzoeksters.

Bij brief van 24 februari 2017 hebben verzoeksters een akte overlegging en toelichting van nadere bijlagen ingediend.

Bij afzonderlijke brieven van 24 februari 2017 hebben FortisEffect respectievelijk Deminor aanvullende stukken ingediend.

Bij brief van 14 maart 2017 hebben verzoeksters, op verzoek van het hof, een nadere toelichting gegeven op de oproeping van buitenlandse geadresseerden.

Bij brief van 10 maart 2017 heeft SICAF ten behoeve van de mondelinge behandeling een aanvullend stuk ingediend.

Bij brief 21 maart 2017 hebben verzoeksters een additionele expert opinion ingediend.

Bij brief van 22 maart 2017 hebben verzoeksters ten behoeve van de mondelinge behandeling een stuk ingediend met het oog op de bekendmaking van de eventuele verbindendverklaring.

De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 24 maart 2017. Bij die gelegenheid zijn de standpunten van verzoeksters en verweerders aan de hand van pleitnota’s toegelicht, namens Ageas door mr. De Kluiver, voornoemd, en door mrs. D. Horeman en J.W.M.K. Meijer, advocaten te Amsterdam, namens de belangenorganisaties door hun hiervoor genoemde advocaten en namens [H] c.s. door mr. Maliepaard, voornoemd. Namens [A] c.s. is het woord gevoerd door mr. M. Modrikamen, advocaat te Brussel, zonder dat hij van een pleitnota gebruik heeft gemaakt.

Verder hebben mr. S.C.M. van Thiel, advocaat te Amsterdam, namens Patrinvest S.C.A., gevestigd te Luxemburg, dhr. [V] namens de Vlaamse Federatie van Beleggers, mr. J.S. Kuiper, advocaat te Den Haag, namens dhr. [M] , mw. [S] , dhr. [I] en mw. [G] als belanghebbenden het woord gevoerd.

Van de mondelinge behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

Vervolgens is de behandeling van de zaak gesloten. Uitspraak is bepaald op heden.

Na de mondelinge behandeling hebben verzoeksters en [H] c.s., zoals ter zitting toegestaan door het hof, nog een akte respectievelijk antwoordakte ingediend.

2 Verzoek en verweer
2.1.

Verzoeksters hebben op 14 maart 2016 een overeenkomst gesloten die als bijlage 1 bij het verzoekschrift is gevoegd (hierna: de overeenkomst). De authentieke tekst van de overeenkomst is in het Engels. Verzoeksters hebben een Nederlandse vertaling van de overeenkomst overgelegd. Het hof wordt, kort samengevat, verzocht om op grond van artikel 7:907 BW de overeenkomst verbindend te verklaren voor alle gerechtigden, zoals in de overeenkomst omschreven. Verder wordt het hof verzocht te bepalen dat de in artikel 7:908 lid 2 BW genoemde opt-outtermijn wordt gesteld op 3 maanden. De genoemde wetsbepalingen zijn ingevoerd op grond van de Wet collectieve afwikkeling bij massaschade (hierna: WCAM).

2.2.

De overeenkomst is het resultaat van de onderhandelingen die zijn gevoerd tussen enerzijds Ageas en anderzijds de belangenorganisaties. De Stichting is op 1 april 2016 opgericht en zal toezien op het verstrekken van de vergoedingen waarop de overeenkomst ziet. In verband daarmee is de Stichting ook partij geworden bij de overeenkomst.

2.3.

De overeenkomst is door verzoeksters gesloten in verband met gebeurtenissen die in 2007 en 2008 zijn voorgevallen bij het voormalige Belgisch/Nederlandse Fortis S.A./N.V. en die van invloed kunnen zijn geweest op de koers van de aandelen in Fortis. Ageas is de rechtsopvolgster van Fortis. De overeenkomst voorziet in verschillende financiële tegemoetkomingen voor degenen die op enig moment in de periode tussen 28 februari 2007 (na beurs) en 14 oktober 2008 (na beurs) aandelen Fortis hebben gehouden en/of gekocht. De overeenkomst is volgens het verzoekschrift gesloten naar aanleiding van de verwijten die Fortis (en andere betrokkenen) zijn gemaakt (i) op het punt van de communicatie, of het gebrek daaraan, met betrekking tot haar blootstelling aan subprime, haar solvabiliteits- en liquiditeitspositie, de te nemen maatregelen om de overname van ABN Amro N.V. (hierna: ABN Amro) te voltooien en (de aanloop naar) de opsplitsing van Fortis en (ii) op het punt van haar beleid met betrekking tot haar solvabiliteitspositie en met betrekking tot de overname van ABN Amro. De achtergronden van de overeenkomst worden hierna onder 6.1– 6.13 nader uitgewerkt.

2.4.

[H] c.s. hebben verweer gevoerd en vinden, kort samengevat, dat het hof de overeenkomst niet verbindend moet verklaren, althans de opt-outtermijn op 6 maanden dient te stellen. Verder menen [H] c.s. (meer subsidiair) dat het hof een deskundigenbericht dient te gelasten, voordat een oordeel wordt gegeven over de redelijkheid van de vergoedingen.

2.5.

Het verweer van [A] c.s. houdt in, kort samengevat, dat de kwijtingsbepaling in de overeenkomst en op het formulier dat door gerechtigden die geen opt-outverklaring afleggen moet worden ondertekend een te ruime strekking heeft. De kwijting ziet niet alleen op de in de overeenkomst met zoveel woorden omschreven gebeurtenissen in verband waarmee de gerechtigden een vergoeding wordt aangeboden. [A] c.s. menen dat de overeenkomst om deze reden niet verbindend kan worden verklaard.

3 Bevoegdheid
3.1.

Het hof is op grond van artikel 1013 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv) naar Nederlands recht bevoegd kennis te nemen van het verzoek. Aan deze bepaling kan het hof geen internationale rechtsmacht ontlenen.

3.2.

Het hof heeft in eerdere WCAM-zaken (Hof Amsterdam 29 mei 2009, ECLI:NL:GHAMS:2009:BI5744 (Shell) en 12 november 2010, ECLI:NL:GHAMS:2010:BO3908 (Converium)) overwogen dat het aan de (voorganger van de) Brussel I-bis Verordening (Verordening (EU) 1215/2012 van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (herschikking)), het (gewijzigde) EVEX-Verdrag van 21 december 2007/Verdrag van Lugano 2007 van 30 oktober 2007 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken en artikel 3 Rv internationale rechtsmacht kan ontlenen voor het verbindend verklaren van een in het kader van de WCAM tot stand gekomen schikkingsovereenkomst. Het hof ontleent daaraan in de onderhavige verzoekschriftprocedure eveneens rechtsmacht.

4 Formele vereisten (artikel 1013 lid 1 en 2 Rv)
4.1.

Het verzoekschrift, zoals dat bij brieven van 23 mei 2016, 8 juli 2016, 11 augustus 2016, 22 augustus 2016, 20 oktober 2016, 27 januari 2017, 24 februari 2017 en 22 maart 2017 is aangevuld, voldoet aan de eisen van artikel 1013 lid 1 en 2 Rv. Dit oordeel betreft ook het formele vereiste van artikel 1013 lid 1 onder b Rv dat het verzoekschrift een omschrijving moet bevatten van de gebeurtenissen waarop de overeenkomst betrekking heeft. Die omschrijving is in het...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT