Uitspraak Nº 200.192.008/01. Gerechtshof Amsterdam, 2017-05-30

ECLIECLI:NL:GHAMS:2017:2057
Docket Number200.192.008/01
Date30 Mayo 2017
CourtGerechtshof Amsterdam (Nederland)
GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I

zaaknummer: 200.192.008/01

zaaknummer rechtbank Amsterdam: 4400803 CV EXPL 15-22609

arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 30 mei 2017

inzake

[appellant] ,

wonende te [woonplaats] ,

appellant,

advocaat: mr. H.S. de Lint te Amsterdam,

tegen

BONARIUS MIDDEN NEDERLAND B.V.,

gevestigd te Amsterdam,

geïntimeerde,

advocaat: mr. H.M. Kruitwagen te Arnhem.

1 Het geding in hoger beroep

De partijen worden hierna aangeduid als [appellant] en Bonarius.

[appellant] is bij dagvaarding van 19 mei 2016 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam van 26 februari 2016, gewezen tussen hem als eiser en Bonarius als gedaagde.

Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:

- memorie van grieven;

- memorie van antwoord.

Partijen hebben de zaak ter zitting van 21 april 2017 door hun voornoemde advocaten doen bepleiten, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. Bij die gelegenheid heeft [appellant] nadere producties overgelegd.

[appellant] heeft geconcludeerd, naar het hof begrijpt, dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, zijn in eerste aanleg ingestelde vorderingen alsnog zal toewijzen, met veroordeling van Bonarius in de kosten van beide instanties.

Bonarius heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen, met veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, van [appellant] in de kosten van het hoger beroep (met wettelijke rente en nakosten).

Beide partijen hebben bewijs van hun stellingen aangeboden.

2 Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 1 (1.1 t/m 1.4) de feiten vermeld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt.

3 Beoordeling
3.1.

[appellant] is op 1 november 2004 in dienst getreden van (de rechtsvoorganger van) Bonarius in de functie van dakdekker. Op 3 november 2009 diende [appellant] met een collega werkzaamheden te verrichten aan het dak van een pand te Amsterdam. De werkzaamheden bestonden uit het aanbrengen van loodstroken en het daartoe inslijpen van de muur. Voor het verrichten van de werkzaamheden was aan de straatzijde een steiger geplaatst. De werkzaamheden brachten met zich dat afval moest worden afgevoerd. Bij het afvoeren van afval van de achterzijde van het dak bevond [appellant] zich op de nok van het dak, terwijl zijn collega hem schuin van onderen twee vuilniszakken aanreikte. Na het aanpakken van de zakken moest [appellant] een draai maken om de zakken aan de andere kant van het dak naar beneden te laten zakken. Op het moment dat [appellant] die draai maakte na het aannemen van de tweede zak ervoer hij een scherpe pijn in de linkerschouder. Kort daarop zijn [appellant] en zijn collega naar het kantoor van Bonarius gegaan, waar [appellant] zich vanwege schouderklachten heeft ziek gemeld. In januari 2010 heeft [appellant] nog aangepaste werkzaamheden verricht, die hij op advies van de bedrijfsarts weer heeft gestaakt. De arbeidsovereenkomst met [appellant] is beëindigd met ingang van 30 november 2011 wegens bedrijfseconomische omstandigheden. Bij brief van 4 oktober 2012 heeft [appellant] Bonarius aansprakelijk gesteld. Bonarius heeft geen aansprakelijkheid erkend.

3.2.

In dit geding vordert [appellant] een verklaring voor recht dat Bonarius aansprakelijk is voor de door hem geleden en te lijden schade als gevolg van een bedrijfsongeval op 3 november 2009 nader op te maken bij staat en te vereffenen bij wet. Aan deze vordering heeft [appellant] ten grondslag gelegd, samengevat, dat tijdens de uitvoering van zijn werkzaamheden een spier in zijn linkerarm is gescheurd en dat Bonarius niet aan haar zorgplicht heeft voldaan nu de vuilniszak die [appellant] tilde te zwaar was. Het ongeval had volgens [appellant] voorkomen kunnen worden door ook aan de achterzijde van het pand een steiger te plaatsen, zodat de vuilniszakken niet over de nok getild hadden hoeven worden.

3.3.

De kantonrechter heeft de vordering van [appellant] afgewezen. Hetgeen hij daartoe heeft overwogen, kan als volgt worden weergegeven. Het vergrote risico op ongevallen omdat op grote hoogte werd gewerkt, is niet het risico dat zich heeft verwezenlijkt, zodat een...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT