Uitspraak Nº 200.194.884/01. Gerechtshof Amsterdam, 2017-03-14

ECLIECLI:NL:GHAMS:2017:857
Date14 Marzo 2017
Docket Number200.194.884/01
CourtGerechtshof Amsterdam (Nederland)
GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht

Team III (familie- en jeugdrecht)

Uitspraak: 14 maart 2017

Zaaknummer: 200.194.884/ 01

Zaaknummer eerste aanleg: C/15/226704/FA RK 15-3029

in de zaak in hoger beroep van:

[de man] ,

wonende te [woonplaats] , India,

appellant,

advocaat: voorheen mr. H.T. Kernkamp te Rotterdam,

thans mr. E.J. Kim-Meijer te Den Haag,

tegen

[de vrouw] ,

wonende te [woonplaats] ,

geïntimeerde,

advocaat: mr. C.C.B. Boshouwers te Amsterdam.

1 Het geding in hoger beroep
1.1.

Partijen worden hierna respectievelijk de man en de vrouw genoemd.

1.2.

De man is op 5 juli 2016 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 6 april 2016 van de rechtbank Noord-Holland (locatie Haarlem), met kenmerk C/15/226704/FA RK 15-3029.

1.3.

De vrouw heeft op 24 augustus 2016 een verweerschrift ingediend.

1.4.

De vrouw heeft op 9 november 2016 en 15 november 2016 nadere stukken ingediend.

1.5.

De man heeft op 21 november 2016 nadere stukken ingediend.

1.6.

Op 21 november 2016 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarvan een (verkort) proces-verbaal is opgemaakt dat zich in het dossier bevindt. De vrouw en haar advocaat alsmede de huidige advocaat van de man waren daarbij aanwezig. Het hof heeft toen beslist tot aanhouding van de mondelinge behandeling en voortzetting daarvan op 2 december 2016.

1.7.

Op laatstgenoemde datum is de mondelinge behandeling voortgezet. Verschenen zijn wederom de vrouw en haar advocaat alsmede de advocaat van de man. De man zelf is niet verschenen.

2 De feiten
2.1.

Partijen zijn [in] 2011 te Mumbai, India, gehuwd. De vrouw heeft de Nederlandse en de Pakistaanse nationaliteit. De man heeft de Indiase nationaliteit.

2.2.

Uit hun huwelijk is op [geboortedatum] 2014 [kind 1] (hierna: [kind 1] ) geboren. Zij heeft de Nederlandse nationaliteit. De ouders oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over [kind 1] . Uit een eerder huwelijk van de vrouw is op [geboortedatum] 2008 [kind 2] (hierna: [kind 2] ) geboren.

2.3.

[kind 2] en [kind 1] (gezamenlijk: de kinderen) verbleven beiden bij de vrouw. Sinds 29 september 2016 verblijft [kind 1] bij de man. De vrouw heeft aangifte gedaan van ontvoering van [kind 1] c.q. onttrekking van [kind 1] aan haar gezag door de man. Het Openbaar Ministerie heeft een strafrechtelijk onderzoek gestart en de man aangemerkt als (een van de) verdachte(n). Er is een internationaal opsporingsbevel tegen hem uitgevaardigd.

2.4.

De vrouw is op 7 december 2014 met de kinderen vanuit [plaats a] (India) naar Nederland gereisd. De man heeft bij de rechtbank Den Haag een verzoek tot – kort gezegd - teruggeleiding van [kind 1] naar India ingediend, zulks op grond van het Verdrag betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen van 25 oktober 1980 (HKOV) en de Uitvoeringswet internationale kinderontvoering. De rechtbank heeft dat verzoek bij beschikking van 6 juli 2015 afgewezen. Het gerechtshof Den Haag heeft deze beschikking op 19 augustus 2015 bekrachtigd.

2.5.

De man heeft op 5 mei 2015 een echtscheidingsprocedure in India aanhangig gemaakt. Tevens is de man in India een gezagsprocedure en een aanvullende gezagsprocedure gestart.

3. Het geschil in hoger beroep
3.1.

Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank zich bevoegd verklaard kennis te nemen van het verzoek tot echtscheiding met nevenvoorzieningen van de vrouw. Bij beschikking van 25 mei 2016 heeft de rechtbank tussentijds hoger beroep opengesteld van deze beschikking.

De bestreden beschikking is gegeven op het verzoek van de vrouw de echtscheiding tussen partijen uit te spreken, haar met het gezag over [kind 1] te belasten, althans te bepalen dat [kind 1] haar gewone verblijfplaats bij de vrouw zal hebben, en een bijdrage ten behoeve van respectievelijk [kind 1] en haarzelf te bepalen.

3.2.

De man verzoekt in hoger beroep de bestreden beschikking te vernietigen en de vrouw in haar verzoek tot echtscheiding met nevenvoorzieningen niet-ontvankelijk te verklaren, althans dit wegens gebrek aan rechtsmacht af te wijzen.

3.3.

De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

4 Beoordeling van het hoger beroep
4.1.

Ter beoordeling is de vraag of de Nederlandse rechter bevoegd is kennis te nemen van het verzoek van de vrouw tot echtscheiding met nevenvoorzieningen. De rechtbank heeft die vraag bevestigend beantwoord en haar bevoegdheid gebaseerd op het bepaalde in het – volgens de rechtbank in deze zaak toepasselijke – artikel 9 aanhef en sub c Wetboek van Burgerlijke...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT