Uitspraak Nº 200.196.796/01. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 2020-03-03

ECLIECLI:NL:GHARL:2020:1865
Date03 Marzo 2020
Docket Number200.196.796/01
CourtGerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Nederland)

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden

afdeling civiel recht, handel

zaaknummer gerechtshof 200.196.796/01

(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 3186407)

arrest van 3 maart 2020

in de zaak van

Dexia Nederland B.V.,

gevestigd te Amsterdam,

appellante,

in eerste aanleg: eiseres,

hierna: Dexia,

advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer, kantoorhoudend te Amsterdam,

tegen

1 [geïntimeerde1] ,

wonende te [A] ,

2. [geïntimeerde2],

wonende te [A] ,

geïntimeerden,

in eerste aanleg: gedaagden,

hierna: [geïntimeerden] c.s.,

advocaat: mr. J.B. Maliepaard, kantoorhoudend te Bleiswijk.

1 Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van 2 december 2015 dat de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, heeft gewezen.

2 Het geding in hoger beroep
2.1

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 2 maart 2016,

- de memorie van grieven (met producties),

- de memorie van antwoord (met producties),

- de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep (met producties),

- een akte van de zijde van Dexia,

- en een antwoordakte van de zijde van [geïntimeerden] c.s.

2.2

Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

3 De vaststaande feiten
3.1.

Het hof gaat uit van de volgende feiten.

3.2.

Tussen (de rechtsvoorganger van) Dexia en [geïntimeerden] c.s. is de volgende effectenleaseovereenkomst (hierna: de overeenkomst) gesloten.

Contractnr.

Naam

Afsluitdatum

Looptijd

Leasesom

[00000]

Capital Effect Vooruitbetaling 15 jaar

26 april 2002

180 maanden

€ 153.046,80

3.3.

Dexia heeft met betrekking tot de overeenkomst - na tussentijdse beëindiging - een eindafrekening opgesteld met onderstaand resultaat.

Contractnr.

Datum eindafrekening

Resultaat

[00000]

29-09-2004

€ 9.379,75 (negatief)

3.4.

[geïntimeerden] c.s. hebben op grond van de overeenkomst een bedrag van € 40.812,60 aan Dexia betaald. Er is een bedrag van € 4.783,66 aan dividenden aan [geïntimeerden] c.s. uitgekeerd.

3.5.

Leaseproces heeft namens [geïntimeerden] c.s. bij brief van 21 november 2006 de vernietiging c.q. ontbinding van de overeenkomst ingeroepen op grond van - onder meer - misbruik van omstandigheden, wanprestatie, onrechtmatige daad, misleidende reclame en dwaling. Daarnaast is aangegeven dat [geïntimeerden] c.s. zich ondubbelzinnig het recht voorbehouden in de toekomst nadere gronden aan te voeren en schadevergoeding te vorderen. Dexia is bij deze brief gesommeerd om binnen twee weken alle door [geïntimeerden] c.s. aan haar betaalde bedragen, vermeerderd met de wettelijke rente, terug te betalen.

3.6.

Op 25 januari 2007 heeft het Gerechtshof Amsterdam de zogenoemde "Duisenberg-regeling" welke tot stand is gekomen tussen Dexia en een aantal belangenorganisaties van afnemers van haar effectenleaseovereenkomsten op grond van de Wet op de Collectieve Afwikkeling Massaschade (WCAM) algemeen verbindend verklaard. [geïntimeerden] c.s. hebben door middel van een "opt-out"-verklaring aangegeven niet aan deze regeling gebonden te willen zijn.

3.7.

In de rechtspraak, uiteindelijk leidend tot het arrest van de Hoge Raad van

29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4003), is het zogenoemde "hofmodel" ontwikkeld voor de beoordeling van effectenleasezaken als de onderhavige.

3.8.

Dexia heeft op of omstreeks 18 januari 2012 ten aanzien van de overeenkomst een bedrag van € 8.594,10 (twee derde deel van de restschuld, vermeerderd met wettelijke rente) aan [geïntimeerden] c.s. uitgekeerd op grond van het hiervoor genoemde hofmodel.

3.9.

Bij brief van 25 januari 2012 heeft Leaseproces namens [geïntimeerden] c.s. aan Dexia laten weten dat [geïntimeerden] c.s. hun rechten ten aanzien van alle vorderingen op Dexia voorbehouden.

3.10

Dexia, althans haar gemachtigde, heeft [geïntimeerden] c.s. op 18 maart 2014 aangeschreven met het verzoek de bijgevoegde "waiver" ondertekend te retourneren. [geïntimeerden] c.s. hebben aan dat verzoek geen gevolg gegeven.

4 Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
4.1.

Dexia heeft in eerste aanleg - samengevat - gevorderd om voor recht te verklaren dat Dexia ten aanzien van de tussen haar en [geïntimeerden] c.s. gesloten overeenkomst met nummer [00000] aan al haar verplichtingen heeft voldaan en derhalve niets meer aan [geïntimeerden] c.s. verschuldigd is, met veroordeling van [geïntimeerden] c.s. in de kosten van het geding.

4.2.

De kantonrechter heeft de vordering afgewezen en Dexia in de proceskosten veroordeeld. Daartoe heeft hij overwogen dat Dexia misbruik maakt van haar bevoegdheid een vordering in te stellen, omdat er sprake is van een ontoelaatbare onevenredigheid tussen het belang van Dexia bij de door haar gevorderde verklaring voor recht en het belang van [geïntimeerden] c.s. om ontwikkelingen in de jurisprudentie te mogen afwachten.

5 De vordering in hoger beroep
5.1

Dexia vordert in het hoger beroep het bestreden vonnis te vernietigen en (i) de vordering van Dexia alsnog toe te wijzen met veroordeling van [geïntimeerden] c.s. in de kosten van beide instanties en de nakosten, of (ii) de zaak terug te verwijzen naar de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, voor verdere afdoening, met veroordeling van [geïntimeerden] c.s. in de kosten van het hoger beroep.

6 De beoordeling van de grieven en de vordering
6.1.

Deze procedure betreft een zogenaamde 'waiver'-procedure, inhoudende dat Dexia in rechte vastgesteld wil zien dat [geïntimeerden] c.s. niets meer van haar te vorderen heeft uit hoofde van de tussen partijen gesloten effectenleaseovereenkomst. De eerste grief van Dexia houdt in dat de kantonrechter ten onrechte geen inhoudelijk oordeel heeft gegeven omdat de jurisprudentie naar zijn oordeel nog onvoldoende was uitgekristalliseerd. Wat er van dat oordeel ook zij, het hof is van oordeel dat de jurisprudentie inmiddels voldoende is uitgekristalliseerd en zal de zaak inhoudelijk beoordelen.

Belang

6.2.

Het hof stelt, onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590), voorop dat Dexia voldoende belang heeft in de zin van artikel 3:303 BW bij de door haar gevorderde verklaring voor recht.

Geen misbruik van bevoegdheid

6.3.

Dexia grieft tegen het oordeel van de kantonrechter dat haar vordering moet worden afgewezen op de grond dat sprake is van misbruik van bevoegdheid. Het standpunt van [geïntimeerden] c.s. komt er op neer dat de kantonrechter op terechte (inhoudelijke) gronden heeft geoordeeld dat Dexia misbruik van bevoegdheid maakt, omdat de rechtspraak nog niet is uitgekristalliseerd.

6.4.

Van misbruik van bevoegdheid als bedoeld in artikel 3:13 BW kan onder meer sprake zijn indien men de vordering met geen ander doel instelt dan om de ander te schaden. [geïntimeerden] c.s. hebben onvoldoende feitelijk onderbouwd gesteld dat daarvan sprake is. Reeds daarom kan hier niet van worden uitgegaan.
Van misbruik van bevoegdheid kan ook sprake zijn indien men in redelijkheid niet tot de uitoefening van de bevoegdheid had kunnen komen gelet op de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad. Het enkele feit dat het instellen van de vordering door Dexia mogelijk leidt tot een toewijzing van de gevorderde verklaring voor recht, en daardoor in rechte zou kunnen komen vast te staan dat [geïntimeerden] c.s. geen bestaand burgerlijk recht hebben, is onvoldoende is om te kunnen concluderen dat Dexia door het instellen van de vordering misbruik van bevoegdheid maakt. Het instellen van de vordering brengt immers niet zonder meer de toewijzing daarvan mee. [geïntimeerden] c.s. kunnen als wederpartij verweer voeren en uitleggen dat zij wel degelijk nog een rechtsvordering tegen Dexia geldend kunnen maken, in dat geval zal de door Dexia gevorderde verklaring voor recht niet kunnen worden toegewezen. De omstandigheid dat [geïntimeerden] c.s. hierdoor worden genoodzaakt zich reeds nu in rechte over hun gepretendeerde vordering uit te laten, acht het hof niet van zodanig gewicht dat Dexia, gelet op haar belang om een einde te maken aan de vorderingen waarmee zij zich geconfronteerd ziet, daarom in redelijkheid van het instellen van een vordering zou moeten afzien. Dat de jurisprudentie van de Hoge Raad en de gerechtshoven zich onvoldoende zou hebben uitgekristalliseerd op het moment dat Dexia de vordering instelde, zoals [geïntimeerden] c.s. hebben aangevoerd, levert op zichzelf geen misbruik van bevoegdheid op als bedoeld in artikel 3:13 BW. (Vgl. het arrest van dit hof van 12 februari 2019 (ECLI:NL:GHARL:2019:1377).

6.5.

De grief slaagt in zoverre. Het betoog van Dexia dat haar geen toegang tot de rechter is verleend, althans dat sprake is van rechtsweigering, kan om die reden onbesproken blijven.

6.6.

Het slagen van de grief van Dexia heeft tot gevolg dat in verband met de positieve zijde van de devolutieve werking van het hoger beroep de door de kantonrechter niet behandelde of verworpen weren van [geïntimeerden] c.s. en de niet prijsgegeven stellingen van Dexia alsnog ambtshalve door het hof moeten worden behandeld.

De gevorderde verklaring voor recht

6.7.

De vraag ligt voor of de vordering van Dexia om voor recht te verklaren dat zij niets meer aan [geïntimeerden] c.s. verschuldigd is, toewijsbaar is. Op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv rusten de stelplicht en bewijslast met betrekking tot die vordering op Dexia. Op [geïntimeerden] c.s. rust vervolgens de verplichting om, willen zij niet dat de...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT