Uitspraak Nº 200.198.184/01. Gerechtshof Amsterdam, 2017-08-22

ECLIECLI:NL:GHAMS:2017:3381
Date22 Agosto 2017
Docket Number200.198.184/01
CourtGerechtshof Amsterdam (Nederland)
GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht

Team III (familie -en jeugdrecht)

zaaknummer: 200.198.184/01

zaak- en rekestnummer rechtbank: C/13/585425 / FA RK 15-2801 en C/13/599980 / FA RK 15-9386 (JK/NW)

beschikking van de meervoudige kamer van 22 augustus 2017 inzake

[de man] ,

wonende te [woonplaats] ,

verzoeker in het principaal hoger beroep,

verweerder in het incidenteel hoger beroep,

verder te noemen: de man,

advocaat: mr. M.R. de Boorder te Amsterdam,

en

[de vrouw] ,

wonende te [woonplaats] ,

verweerster in het principaal hoger beroep,

verzoekster in het incidenteel hoger beroep,

verder te noemen: de vrouw,

advocaat: mr. P.M. de Vries te Amsterdam.

1 Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 15 juni 2016 uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2 Het geding in hoger beroep
2.1.

De man is op 29 augustus 2016 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 15 juni 2016.

2.2.

De vrouw heeft op 1 november 2016 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.

2.3.

De man heeft op 21 december 2016 een verweerschrift in het incidenteel hoger beroep ingediend. Dit is op 2 maart 2017 door het hof aan de man teruggestuurd, aangezien het verweerschrift meer omvatte dan een reactie op het incidenteel hoger beroep. De man is in de gelegenheid gesteld om uiterlijk op 6 maart 2017 een aangepaste versie in te dienen. Op 6 maart 2017 heeft hij een aangepaste versie van het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep ingediend.

2.4.

Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:

- een brief van de zijde van de man met bijlagen, ingekomen op 6 september 2016;

- een journaalbericht van de zijde van de man met bijlagen, ingekomen op 14 november 2016;

- een faxbericht van de zijde van de vrouw met bijlagen, ingekomen op 24 februari 2017;

- een journaalbericht van de zijde van de man met bijlagen, ingekomen op 27 februari 2017;

- een journaalbericht van de zijde van de vrouw met een bijlage, ingekomen op 28 februari 2017

- een faxbericht van de zijde van de vrouw met bijlagen, ingekomen op 7 maart 2017;

- een faxbericht van de zijde van de man, ingekomen op 8 maart 2017.

2.5.

De mondelinge behandeling heeft op 9 maart 2017 plaatsgevonden. De man is in persoon verschenen en bijgestaan door mr. M. Visser als waarnemer voor mr. De Boorder. De vrouw is in persoon verschenen en bijgestaan door haar advocaat. Mr. Visser en mr. De Vries hebben ter zitting pleitnotities overgelegd.

3 De feiten
3.1.

Het hof gaat uit van de door de rechtbank onder 2. van de bestreden beschikking vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.

3.2.

Partijen zijn [in] 1996 met elkaar gehuwd. Het huwelijk van partijen is op

30 september 2016 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van

15 juni 2016 in de registers van de burgerlijke stand. Voor het huwelijk is geboren de inmiddels meerderjarige [zoon] (hierna: [de zoon] ) [in] 1995. Tijdens het huwelijk is geboren de inmiddels meerderjarige [dochter] (hierna: [de dochter] ) [in] 1998. [de zoon] woont bij de man en [de dochter] woont bij de vrouw.

3.3.

Het hof heeft, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.

4 De omvang van het geschil
4.1.

In eerste aanleg heeft de vrouw, voor zover thans van belang, verzocht een uitkering tot haar levensonderhoud (hierna ook: partneralimentatie) te bepalen op € 4.426,- bruto per maand. De man heeft verzocht het verzoek van de vrouw af te wijzen, subsidiair de partneralimentatie in duur te beperken tot uiterlijk 1 januari 2017, althans tot twee, maximaal drie jaar te rekenen vanaf de dag van ontbinding van het huwelijk, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen duur, met bepaling dat die alimentatieplicht op dat tijdstip definitief eindigt, dan wel per die datum op nihil wordt gesteld, dan wel een gefaseerde afbouw te bepalen. Op deze verzoeken heeft de rechtbank bij de bestreden beschikking bepaald dat de man € 3.555,- per maand - naar het hof begrijpt bruto - zal betalen als uitkering tot haar levensonderhoud met ingang van de dag van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.

4.2.

In principaal hoger beroep verzoekt de man, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, te bepalen dat de alimentatieverplichting van de man jegens de vrouw in duur wordt beperkt tot uiterlijk 1 januari 2019, althans tot twee, althans maximaal drie jaar te rekenen vanaf de datum van ontbinding van het huwelijk, althans een door het hof in goede justitie te bepalen datum eerder dan 12 jaar na ontbinding van het huwelijk, met bepaling dat die alimentatieverplichting op dat moment definitief eindigt, dan wel per die datum op nihil wordt gesteld, dan wel een gefaseerde afbouw te bepalen aldus dat de partneralimentatie wordt vastgesteld op de eerste drie jaar maximaal € 800,- bruto per maand dan wel een bedrag dat het hof juist acht, in het vierde tot en met het zesde jaar € 400,- bruto per maand dan wel een bedrag dat het hof juist acht en na zes jaar beëindiging dan wel nihilstelling. Bij faxbericht van 8 maart 2017 heeft de man het petitum vermeerderd in die zin dat hij verzoekt de door hem te betalen partnerbijdrage op nihil te stellen met ingang van 30 september 2016, althans de duur daarvan te beperken, althans een afbouwregeling vast te stellen als hiervoor genoemd.

4.3.

In principaal hoger beroep verzoekt de vrouw het verzoek af te wijzen. In incidenteel hoger beroep verzoekt de vrouw de bestreden beschikking te vernietigen voor wat betreft de daarin bepaalde partneralimentatie en deze te bepalen op het bruto equivalent van € 2.727,09 netto per maand, althans op een door het hof in goede justitie te bepalen bedrag. Subsidiair verzoekt de vrouw de bestreden beschikking te bekrachtigen voor wat betreft de daarin bepaalde door de man te betalen uitkering voor levensonderhoud van de vrouw.

4.4.

In incidenteel hoger beroep verzoekt de man het verzoek af te wijzen.

5 De motivering van de beslissing

In principaal en in incidenteel hoger beroep:

5.1.

De vrouw heeft (ter zitting in hoger beroep) bezwaar gemaakt tegen de vermeerdering van het petitum door de man bij zijn faxbericht van 8 maart 2017. Het hof overweegt dat op grond van vaste jurisprudentie een vermeerdering van het verzoek in beginsel bij het beroepschrift (dan wel bij verweerschrift) in hoger beroep dient te geschieden. Onder omstandigheden kan op deze in beginsel strakke regel een uitzondering worden aanvaard indien de aard van het geschil meebrengt dat in een later stadium nog een vermeerdering van het verzoek kan plaatsvinden. Toelating van de vermeerdering van het verzoek mag echter niet in strijd komen met de eisen van de goede procesorde. Het hof is van oordeel dat vermeerdering van het verzoek - dat neerkomt op, primair, afwijzing van partneralimentatie - in dit geval niet strijdig is met de eisen van de goede procesorde nu uit zijn eerste grief in het appelschrift dit verzoek al blijkt, de man dit ook in eerste aanleg heeft verzocht, het verweerschrift van de vrouw in hoger beroep hierop (mede) ziet en de vrouw ter zitting in hoger beroep de gelegenheid heeft gehad hierop te reageren. Het hof zal dan ook aan het bezwaar van de vrouw voorbij gaan.

5.2.

Tussen partijen is in geschil de vraag of de man gehouden is aan de vrouw partneralimentatie te voldoen, en zo ja, wat de hoogte daarvan moet zijn. Partijen strijden over de (aanvullende) behoefte van de vrouw en de draagkracht van de man. Voorts is in geschil de duur van de alimentatieverplichting van de man jegens de vrouw.

Onderhoudsverplichting

5.3.1.

De man stelt zich in zijn eerste grief primair op het standpunt dat de rechtsgrond voor een alimentatieverplichting jegens de vrouw ontbreekt, en voert daartoe het volgende aan. De huidige grondslag voor partneralimentatie is, kort gezegd, lotsverbondenheid. In wetsvoorstel TK 34 231, is deze grondslag losgelaten en is de nieuwe grondslag voor partneralimentatie compensatie voor mogelijk verlies van verdiencapaciteit. Het voorstel is nog niet aangenomen, maar dit verwoordt wel de huidige maatschappelijke opvattingen. De vrouw zou er maatschappelijk en financieel niet anders voor staan, indien zij niet met de man was gehuwd. Zij heeft verschillende opleidingen gevolgd, waaronder een Schoevers opleiding, Nima A, en Styling (HBO). Zij heeft zowel voor als na de geboorte van de kinderen diverse dienstbetrekkingen gehad, waaronder als administratief medewerkster, secretaresse en verkoopster. De man heeft de vrouw altijd aangemoedigd om te werken en zich te ontwikkelen. Indien de vrouw niet in staat is zelf in haar onderhoud te voorzien, is dat te wijten aan de situatie op de arbeidsmarkt of aan een gebrek aan inspanning aan haar kant, wat in beide gevallen niet voor zijn rekening en risico dient te komen.

5.3.2.

De vrouw voert verweer. Zij betwist het standpunt van de man dat een onderhoudsplicht slechts dan gerechtvaardigd is wanneer er mogelijk verlies van verdiencapaciteit is en wijst hiertoe op jurisprudentie van de Hoge Raad waaruit volgt dat de rechtsgrondslag voor partneralimentatie is: “de levensverhouding zoals die door het huwelijk is...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT