Uitspraak Nº 200.200.071/01 en 200.208.955/01. Gerechtshof Amsterdam, 2017-06-13

ECLIECLI:NL:GHAMS:2017:2289
Date13 Junio 2017
Docket Number200.200.071/01 en 200.208.955/01
CourtGerechtshof Amsterdam (Nederland)
GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht

Team III (familie- en jeugdrecht)

zaaknummers: 200.200.071/01 en 200.208.955/01

zaaknummer rechtbank: C/13/571387 / FA RK 14-6402 en C/13/589279/FA RK 15-4517 (KK/SM)

beschikking van de meervoudige kamer van 13 juni 2017 inzake

[de man] ,

wonende te [woonplaats] ,

verzoeker in het principaal hoger beroep,

verweerder in het incidenteel hoger beroep,

verder te noemen: de man,

advocaat: mr. R.M.P.V. van Haren te Utrecht,

en

[de vrouw] ,

wonende te [woonplaats] ,

verweerster in het principaal hoger beroep,

verzoekster in het incidenteel hoger beroep,

verder te noemen: de vrouw,

advocaat: mr. K.E. van Hoeve te Amsterdam.

1 Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 29 juni 2016 uitgesproken onder voormeld zaaknummer, zoals hersteld bij beschikking van 26 oktober 2016.

2 Het geding in hoger beroep
2.1

De man is op 28 september 2016 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 29 juni 2016, zoals hersteld bij beschikking van 26 oktober 2016.

2.2

De vrouw heeft op 28 november 2016 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.

2.3

De man heeft op 26 januari 2017 een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep ingediend.

2.4

Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:

- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 30 maart 2017 met bijlagen, ingekomen op 3 april 2017;

- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 3 april 2017 met bijlage, ingekomen op 5 april 2017.

2.5

De mondelinge behandeling heeft op 14 april 2017 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De advocaat van de vrouw heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.

2.6

Ter mondelinge behandeling heeft de man desgevraagd een brief van de werkgever van de vrouw van 20 november 2014 en een verklaring van de huisarts van de vrouw van 23 juli 2014 overgelegd.

2.7

Na de mondelinge behandeling is ingekomen een brief van de man van 9 mei 2017 met bijlagen en een faxbrief van 2 juni 2017 met bijlage.

3 De feiten
3.1

Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.

3.2

Het [in] 1994 gesloten huwelijk van partijen is op 31 oktober 2016 ontbonden door echtscheiding. Partijen zijn de ouders van [dochter] , geboren [in] 1994.

3.3

Het hof heeft, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.

4 De omvang van het geschil
4.1

Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, een door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw bepaald van € 698,- per maand met ingang van de dag van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking en is het verzoek van de vrouw tot verdeling van een erfenis verkregen door de man afgewezen.

De beschikking is voor wat betreft de alimentatie gegeven op het verzoek van de vrouw de uitkering op € 1.461,81 per maand te bepalen.

Voorts heeft de rechtbank Douwe De Jong, Real Estate te Valencia , benoemd tot taxateur van de woning van partijen aan [adres] te [plaats] , Spanje.

4.2

Het verzoek van de man strekt er, kort gezegd, toe dat het hof met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, de uitkering tot levensonderhoud bepaalt op een zodanig lager bedrag dan € 698,- per maand als het hof juist acht met ingang van 26 juni 2016, althans een zodanige datum als het hof juist acht. Voorts verzoekt hij, naar het hof begrijpt, te bepalen dat de woning in Spanje aan hem wordt toebedeeld tegen een waarde van € 58.000,-.

4.3

De vrouw verzoekt de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, althans zijn verzoeken af te wijzen.

In incidenteel hoger beroep verzoekt zij, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, haar inleidend verzoek met betrekking tot de uitkering tot haar levensonderhoud alsnog toe te wijzen, althans deze op een zodanig bedrag te bepalen als het hof juist zal achten, en te bepalen dat de erfenis van € 38.220,- aan de man wordt toegedeeld, waarbij de man gehouden is om € 19.110,- aan de vrouw te voldoen.

4.4

De man verzoekt in incidenteel hoger beroep de verzoeken van de vrouw af te wijzen.

5 De motivering van de beslissing

In principaal en incidenteel hoger beroep

5.1

Partijen hebben met hun hoger beroep beiden de partneralimentatie aan de orde gesteld, met dien verstande dat de man grieven heeft gericht tegen de vaststelling van de behoefte, het netto besteedbaar inkomen en de verdiencapaciteit van de vrouw en dat de vrouw een grief betreffende de draagkracht van de man heeft geformuleerd.

5.2

In zijn eerste grief stelt de man dat de behoefte van de vrouw niet met behulp van de zogeheten hofnorm moet worden vastgesteld, maar dat van de werkelijke behoefte van de vrouw moet worden uitgegaan. De man heeft een behoeftelijst opgesteld waaruit een behoefte van de vrouw blijkt van € 1.550,- per maand. De vrouw heeft op haar beurt een behoeftelijst overgelegd waaruit een behoefte van € 2.545,- netto per maand blijkt, maar primair stelt zij dat van de hofnorm moet worden uitgegaan.

5.3

Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dient bij de bepaling van de behoefte van de onderhoudsgerechtigde rekening te worden gehouden met alle relevante omstandigheden, waaronder de hoogte en de aard van zowel de inkomsten als de uitgaven van partijen tijdens het huwelijk. Daarin kan een aanwijzing worden gevonden voor de mate van welstand waarin zij hebben geleefd. Verder dient zoveel mogelijk rekening te worden gehouden met concrete gegevens betreffende de reële of met een zekere mate van waarschijnlijkheid te verwachten kosten van levensonderhoud van de onderhoudsgerechtigde. De vrouw betoogt primair dat haar behoefte aan de hand van de hofnorm, die uitgaat van uitsluitend de huwelijkse welstand van partijen, bepaald dient te worden, omdat de man daarmee in eerste aanleg akkoord is gegaan. Het hof volgt de vrouw niet in dit betoog. Uit de genoemde jurisprudentie volgt immers dat, waar concrete gegevens voorhanden zijn waaruit de te verwachten behoefte van de onderhoudsgerechtigde kan worden...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT